Judges 3:7

Slecht in de ogen van de HEERE

Zeven keer lezen we in dit boek dat “de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE” (Ri 2:11; Ri 3:7; 12; Ri 4:1; Ri 6:1; Ri 10:6; Ri 13:1). Deze woorden luiden telkens een nieuwe periode van verval in. Het vergeten van de HEERE hun God en het dienen van de afgoden zijn de twee aspecten van het kwaad, die hier beide zichtbaar worden. Het tweede kwaad vloeit uit het eerste voort. Dat kan ook niet anders. Wie God vergeet, houdt geen rekening meer met Zijn geboden en luistert niet meer naar Hem. Er ontstaat een leegte.

Als er geen plaats is voor God, komt er plaats voor een afgod. Die zal de leegte die is ontstaan, opvullen met allerlei andere dingen waaraan iemand zijn aandacht, tijd en energie gaat wijden. Dat andere wordt dan een afgod. Bij de uitleg van Richteren 2:13 is al over de Baäl gesproken. De “gewijde palen” zijn mogelijk een soort schutting om de afgod heen, om hem te beschermen (vgl. Ri 6:25).

Copyright information for DutKingComments