Judges 3:8-9

Cusjan Risjataïm

“Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.” God is diep gegriefd door de handelwijze van Zijn volk. Hij kan niet werkeloos blijven toezien. Vanuit een diepe verontwaardiging gaat God nu met Zijn volk handelen op een wijze die niet bepaald past bij de verkeerde indrukken die wij van een liefdevolle God kunnen hebben. God is niet de grootmoedige Vader van Wie wij soms denken dat Hij de zonde door de vingers ziet. Alsof Hij de handelwijze van Zijn volk zou vergelijken met kwajongensstreken, die je ook niet al te serieus moet beoordelen. Nee, God neemt de daden van Zijn volk hoogst ernstig. Hij moet hen hiervoor tuchtigen.

God handelt echter nooit vanuit een gevoel van irritatie, zoals wij dat wel kunnen doen. Als God Zijn volk moet tuchtigen, doet Hij dat met het oog op hun herstel. Hij wil dat zij tot inkeer en belijdenis komen, opdat Hij hen tot Zichzelf terug kan brengen en hen weer kan zegenen. Daarom worden ze door Hem overgeleverd in de hand van de vijand. God zegt als het ware tegen Zijn volk: ‘Jullie willen de wereld dienen? Goed, dan zul je weten hoe de wereld is.’ Wie als gelovige de wereld wil, zal de wereld krijgen, maar dan wel als meester.

“Mesopotamië” betekent ‘land van de twee rivieren’ en is een beeld van de wereld. Vermaak en genot aan de ene kant en godsdienst aan de andere kant zijn de twee rivieren die de wereld maken tot een aangename verblijfplaats voor de mens zonder God. Dat Mesopotamië een beeld van de wereld is, kunnen we afleiden uit Genesis 12 en Handelingen 7 (Gn 12:1; Hd 7:2). Het is een gebied waar de afgoden worden gediend. Uit die streek is Abraham geroepen om de stamvader van Israël te worden (Jz 24:2).

Iedere gelovige is door God geroepen om op dezelfde wijze als Abraham de wereld op te geven. Nergens lezen we in de Bijbel een oproep om in de wereld te blijven en die te verbeteren (vgl. Gl 1:4). De gelovige is “niet van de wereld” (Jh 17:16). Natuurlijk heeft hij er wel een taak, zoals de Heer er ook een taak heeft gehad, zoals Hij dat duidelijk zegt (Jh 20:21b), maar de wereld heeft geen recht meer op ons.

De koning van Mesopotamië heet “Cusjan Risjataïm”. Zijn naam betekent ‘zwartheid (of: duisternis) van dubbele boosheid’. Dit spreekt van de duisternis waarin de wereld gehuld is. De wereld sluit zich af voor het licht van God, ze verwerpt zelfs het licht (Jh 1:5; Jh 3:19). Als het licht schijnt, maar het wordt toch verworpen, ontstaat de grootste duisternis.

Wie belijdt een christen te zijn, maar God de rug toekeert en de afgoden gaat dienen, zal alle licht verliezen dat hij eens heeft gehad. God zal moeten toelaten dat zo iemand het zicht op Hem, de Bron van het licht, en op de Heer Jezus, het Licht van de wereld, kwijtraakt (1Jh 1:5; Jh 8:12). Van zo iemand geldt: “Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is de duisternis!” (Mt 6:23).

Pas als deze toestand acht jaar heeft geduurd, gaat het volk tot God roepen. Het getal acht spreekt van een nieuw begin na een afgesloten volkomen periode van zeven jaar. Pas als iemand volledig is vast komen te zitten en er zelf niet meer uitkomt, gaat hij tot God roepen en is hij bereid om een nieuwe start met God te maken.

Othniël

Uit deze situatie kan Israël alleen worden bevrijd door een man als Othniël. We hebben hem al ontmoet in Richteren 1 (Ri 1:13-15). Daar komt hij naar voren als een man die trouw is en een overwinnaar binnen de eigen kring. Hij is iemand die belangstelling heeft voor de zegen van God. Hij laat zich aanvuren tot handelen in geloof. Het uitgangspunt van zijn leven is het Woord van God. Hij heeft immers Debir ingenomen (Ri 1:12-13)? Debir betekent ‘spreken van God’.

We hebben ook in Richteren 1 gezien hoe belangrijk zijn relatie met Achsa is. Zijn huwelijk met Achsa toont aan dat hij niet meedoet met de algemene zonde van Israël die in de Ri 3:5-6 van dit hoofdstuk wordt genoemd. Hij heeft geen vrouw uit de volken genomen, maar een uit het volk van God. Hij houdt zich aan Gods Woord. Om het met een woord uit 1 Korinthiërs 7 te zeggen, hij trouwt “in [de] Heer” (1Ko 7:39). Omdat hij persoonlijk vrij is van de zonden van het volk, kan God hem gebruiken. Al deze dingen maken duidelijk hoe het er in het persoonlijke leven van Othniël voorstaat.

Wie zijn zaken thuis niet inricht naar Gods Woord, moet niet denken dat hij iets kan doen ten gunste van het hele volk. “Wie trouw is in [het] minste, is ook in veel trouw” (Lk 16:10). De vorming thuis, in het gezin, is nog steeds de beste voorbereiding om de Heer in de gemeente te gaan dienen.

Zoals al is opgemerkt, herkennen we richters vandaag vooral in de opzieners of oudsten in de gemeente. Van een opziener staat geschreven dat het iemand moet zijn “die zijn eigen huis goed bestuurt, zijn kinderen in onderdanigheid houdt met alle eerbaarheid, – maar als iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij zorg dragen voor de gemeente van God?” (1Tm 3:4-5). Dít zijn de mensen die vandaag andere gelovigen kunnen helpen te ontkomen aan de greep van de wereld waardoor zij weer gevangen zijn. Door hun hulp kunnen die gelovigen weer gaan genieten van Gods zegeningen.

Copyright information for DutKingComments