Judges 4:1-9

Inleiding

In dit hoofdstuk gebruikt God twee vrouwen voor de verlossing van Zijn volk. Het zijn Debora en Jaël. Hij laat daardoor zien dat Zijn kracht in zwakheid wordt volbracht (2Ko 12:9a). Vrouwen stellen zwakheid voor (1Pt 3:7). Dit feit geeft ook aan dat er op dat moment geen geschikte man in Israël is die God kan gebruiken. Als God vrouwen voor zulke diensten moet gebruiken, is dat tot beschaming van de man.

Tegelijk is deze geschiedenis een grote bemoediging voor alle vrouwen die God vrezen en door Hem gebruikt willen worden. Zij worden hier onderwezen over de wijze waarop God hen wil gebruiken tot zegen voor Zijn volk.

Na de dood van Ehud

Opnieuw wordt de waarheid bewezen van wat in Richteren 2 is gezegd (Ri 2:19). De man die leiding heeft gegeven bij de bevrijding van het volk, is gestorven. Daarmee is de goede invloed verdwenen die hij op het volk heeft gehad. Als goede leiders ontbreken, wordt het volk stuurloos en geeft het zich over aan allerlei vormen van kwaad. De tachtig jaar rust (Ri 3:30) hebben de situatie niet beter, maar slechter gemaakt. Voor de vierde keer lezen we de uitdrukking dat de Israëlieten doen “wat slecht was in de ogen van de HEERE”.

Jabin en Sisera

De vijand die nu door God wordt gebruikt, bevindt zich in het noorden van Israël. Twintig jaar lang, van 1257-1237 v.Chr., wordt het volk door deze vijand onderdrukt. Ongeveer honderddertig jaar daarvoor heeft Jozua met dezelfde vijand te maken gehad (Jz 11:10-11). Ogenschijnlijk is hij toen volledig vernietigd. Hier blijkt hij weer springlevend te zijn. Een oude vijand herleeft.

Daarin zit een belangrijke les. De satan weet precies hoe hij oude dwalingen en slechtheid moet laten herleven en hij weet ze ook te gebruiken om het volk van God opnieuw in slavernij te voeren. Dat is ook in ons leven zo. We hebben te maken met een overwonnen vijand, maar hij is nog in leven en probeert het volk van God aan zich te onderwerpen. Hij zal pas in de toekomst definitief worden uitgeschakeld. Zó zal het met de duivel gaan.

In de namen die ons in dit vers worden gegeven, kunnen we weer het nodige over deze vijand te weten komen. Het gaat bij de betekenis van de namen steeds om zijn karakter, zijn manier van werken. De vijand kan veel gedaanten aannemen. Elke keer past hij zich bij de situatie aan. Gelukkig heeft God steeds een afdoend antwoord op al die methoden. Jabin betekent ‘inzicht’, ‘verstand’, ‘wijsheid’. Het gaat om een wijsheid die tegengesteld is aan die van God, een wijsheid die niet van boven is, maar die “aards, ongeestelijk, demonisch” is (Jk 3:15). Het is de wijsheid van de wereld, die door God tot dwaasheid is gemaakt (1Ko 1:20).

Het lijkt er trouwens op dat de naam Jabin een soort titel is die een positie aangeeft, zoals ‘farao’ in Egypte en ‘Herodes’ in Israël en ‘Abimelech’ bij de Filistijnen. Het gaat dan ook niet om dezelfde man als in Jozua 11, maar om een andere persoon met dezelfde naam. Hazor betekent ‘ingesloten’, ‘omsloten gebied’. Sisera betekent ‘slagorde’.

In verband met de namen kunnen we deze vijand zien als de wijsheid van de wereld, het menselijk verstand, die regeert op zijn eigen afgesloten gebied en die verwerpt en buitensluit wat van God is. Zodra de rede van het menselijk verstand wordt losgelaten op de dingen van God, wordt God buiten de deur gezet. Nuttigheidsredeneringen laten zich gelden, terwijl er niet meer wordt gevraagd wat God over een bepaalde zaak zegt in de Bijbel. Een voorbeeld daarvan hebben we in het samenkomen van de gelovigen, waaraan door verschillende mensen verschillende invullingen worden gegeven. Daar zijn veel zaken door mensen geregeld die in de Schrift niet terug te vinden zijn.

Wie wel naar Gods normen vraagt, vindt ‘Sisera’ tegenover zich. Het zijn mensen die zich in ‘slagorde’ opstellen om de ‘dwarsliggers’ de mond te snoeren. In grote delen van de christenheid is dit een herkenbare situatie. We kunnen in 2 Korinthiërs 10 lezen hoe Paulus, dat wil zeggen de Heilige Geest, met vijanden als ‘Jabin’ en ‘Sisera’ omgaat en door ons kan worden nagevolgd (2Ko 10:5).

Roepen tot de HEERE

Na twintig jaar onderdrukking erkent het volk de nood waarin het zich bevindt. De vijand heeft met ijzeren hand (wagens) geregeerd. In Richteren 1 hebben we het al over die ijzeren strijdwagens gehad (Ri 1:19). We hebben gezien dat deze wagens geen probleem hadden opgeleverd als er geloof was geweest. Nu moet het twintig jaar duren voordat de Israëlieten tot de HEERE gaan roepen om van de vijand, van de ‘insluiting’, te worden bevrijd. Gelukkig komt dit moment wel. God heeft Zijn instrument al klaar.

Debora, de profetes

Debora is een profetes. Haar naam betekent ‘activiteit’ of ‘bij’. Een andere betekenis vloeit voort uit het verband dat bestaat tussen de namen Debir en Debora. Beide namen hebben de betekenis ‘het woord’ in zich. Voor de toepassing van de naam Debora maak ik gebruik van deze betekenis. Dat zij een profetes is, past daarbij. Een profeet of profetes is iemand die Gods gedachten meedeelt, iemand die “uitspraken van God” (1Pt 4:11) doet.

De Bijbel kent een aantal profetessen: Mirjam (Ex 15:20), Hulda (2Kn 22:14), Anna (Lk 2:36) en de dochters van Filippus (Hd 21:9). Deze voorbeelden zijn even zoveel aansporingen voor vrouwen om zich door God te laten gebruiken.

Er zijn slechts twee beperkingen die God verbindt aan de dienst van vrouwen:

1. “Een vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn” (1Tm 2:11-12).

2. “Laten de vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het is hun niet geoorloofd te spreken, maar laten zij onderdanig zijn, zoals ook de wet zegt” (1Ko 14:34).

In de eerste tekst staat dat zij niet mag leren en niet over een man mag heersen. Zij bezit niet de gave van leraar en mag geen gezag uitoefenen. De tweede tekstplaats spreekt over haar houding in de samenkomst van gemeente. Daar moet zij daar stil zijn, wat betekent dat zij niet haar stem mag verheffen om de gemeente iets te laten doen of iets tegen de gemeente te zeggen.

We zullen zien dat de houding en de dienst van Debora, zoals die in dit hoofdstuk naar voren komen, een mooie illustratie zijn van het onderwijs dat over de dienst en de houding van de vrouw in het Nieuwe Testament te vinden is.

Zij is getrouwd met Lappidoth. Zijn naam betekent ‘brandende fakkels’. Dat herinnert aan Handelingen 2, waar de Heilige Geest wordt uitgestort. We lezen daar over “tongen als van vuur” (Hd 2:3).

Zo zien we in het echtpaar Debora en Lappidoth de prachtige combinatie van het Woord van God dat in de kracht van de Heilige Geest wordt toegepast.

Debora, de richter

De woon- en werkplek van Debora worden nauwkeurig beschreven. Ze woont onder een palmboom die haar naam draagt. Daardoor wordt zij als het ware met die boom vereenzelvigd. De palmboom is een boomsoort die in het oude Israël zeer verbreid was en gewaardeerd werd om zijn grootte, waardoor hij schaduw verschaft, en om zijn vruchten, de dadels (vgl. Jl 1:12). De palmboom kan zeer oud worden en geeft tot op het laatst vruchten. Hij heeft een slanke, rechte stam en weelderige kroon (vgl. Hl 7:7). Dit symboliseert groei, vruchtbaarheid en overwinning. De rechtvaardige wordt met zo’n palmboom vergeleken. Van hem wordt gezegd dat hij is geplant in het huis van de HEERE en dat hij tot in de ouderdom nog vrucht zal dragen (Ps 92:13-15).

De gedachte aan het huis van de HEERE komt ook tot uiting in de plaats waar Debora woont. Zij woont tussen Rama en Bethel. Rama betekent ‘verhoging’ of ‘hoogte’ en Bethel betekent ‘huis van God’. De combinatie van de palmboom en de namen van de plaatsen vertellen ons dat Debora een rechtvaardige is, die vrucht draagt en leeft op de hoogte van de gedachten van God. Ook is zij verbonden met Gods huis op aarde. Daardoor is zij in staat om recht te spreken in de situatie waarin Israël verkeert. Deze voorwaarden gelden ook voor ons om door God gebruikt te kunnen worden tot welzijn van Zijn volk.

Debora is een vrouw van geloof die de haar door God gegeven plaats als vrouw niet verlaat. Zij reist niet het land door, maar de Israëlieten gaan naar haar toe. Dit laat zien dat zij haar taak en gave uitoefent op het terrein dat God haar heeft gegeven.

Bij andere profetessen zien we hetzelfde. Josia stuurt boodschappers naar de profetes Hulda om door haar Gods wil te horen (2Kr 34:21-28). De profetes Anna is iemand “die niet uit de tempel week” (Lk 2:37). In Handelingen 21 lezen we over de vier dochters van Filippus die profeteren (Hd 21:8-9). Toch laat God daar de profeet Agabus uit Judéa komen om een boodschap aan Paulus te brengen en gebruikt Hij niet de dochters van Filippus. Dat is omdat die boodschap meegedeeld moet worden in een openbare samenkomst (Hd 21:10-12).

Als we denken aan de gaven en de taak van de vrouw, is het belangrijk om ons af te vragen wat God daarover zegt in Zijn Woord. In de wereld van vandaag worden vrouwen steeds meer gestimuleerd zich te laten gelden en dezelfde plaats op te eisen als de man. Zij is toch niet zijn mindere? Ze hoeft zich toch niet te laten wegdrukken?

De achtergrond van deze vragen is de minachtende behandeling die de man de vrouw vaak heeft gegeven. Die behandeling moet veroordeeld worden. Toch doet al het misbruik dat zo’n opstelling in de hand heeft gewerkt, niets af van wat God zegt over de positie waarin Hij zowel de man als de vrouw heeft geplaatst. Dit misbruik wordt niet weggenomen door het emancipatiestreven van de vrouw of de inzet van allerlei feministische bewegingen. Dit misbruik verdwijnt alleen wanneer zowel de man als de vrouw zich gaat houden aan wat de Bijbel ieder van hen over hun gedrag voorhoudt. Dit geeft niet alleen goede verhoudingen, het wordt ook een bron van zegen. Debora houdt zich daaraan. Gezegend is iedere vrouw die dat ook doet. Zij brengt daarmee zegen voor het hele volk van God.

De opdracht van de HEERE aan Barak

In overeenstemming met wat we zojuist hebben gezien, laat Debora Barak naar zich toe komen; zij gaat niet naar hem. Als zij een woord van de HEERE, de God van Israël, tot hem moet spreken, doet zij dat op de plaats waar zij woont. Zij laat zich leiden door de Geest van God en handelt met Zijn inzicht. Dit handelen van God door Debora is niet Zijn gebruikelijke handelen en is tot beschaming van de man.

Barak betekent ‘lichtend’. “God is licht” (1Jh 1:5). Wie het licht van God laat schijnen, zal de vijand de nederlaag bezorgen. Barak moet daartoe worden opgeroepen en aangespoord. Hij is de betekenis van zijn naam blijkbaar vergeten, misschien door de lange overheersing door de vijand.

De naam van zijn vader, Abinoam, betekent ‘vader van de lieflijkheid’. Barak lijkt te zijn opgegroeid in een gezin waarin liefde en vriendelijkheid worden gevonden. Zó wil God Zijn kinderen opvoeden. In zo’n sfeer worden mensen gevormd die Hij kan gebruiken.

De streek waar hij vandaan komt, is Kedes in Naftali. Kedes betekent ‘heiligdom’ en Naftali betekent ‘worstelaar’ of ‘strijder’. Dat geeft aan dat Barak het heiligdom kent en weet wat het is om te strijden. Hij lijkt op Epafras van wie we lezen dat hij altijd voor de Kolossenzen strijdt in de gebeden (Ko 4:12). Als we bidden, gaan we Gods heiligdom binnen. Bidden is geen gemakkelijk werk, het is een inspannende bezigheid. Barak is in zo’n omgeving tot ontwikkeling gekomen.

Het lijkt erop dat alles aanwezig is om een bevrijder te worden, maar dat het hem aan geestelijke moed ontbreekt. Wat is het dan prachtig om te zien hoe Debora hem tot activiteit – een eerdergenoemde betekenis van haar naam – brengt. Zij maakt hem deelgenoot van haar overtuiging dat God de vijand aan hem zal uitleveren. Zij heeft deze boodschap van Hem ontvangen.

Barak moet daarvoor naar “de berg Tabor” gaan, dat betekent ‘de berg van het voornemen’. Is dat geen grote bemoediging? We moeten naar de berg gaan, dat wil zeggen omhoog, waar we kunnen zien hoe God denkt en doet, wat Hij Zich heeft voorgenomen. Als we blijven kijken naar de toestand om ons heen, blijft het wellicht bij klagen. Als we ons gaan bezighouden met het voornemen van God, wat er in Zijn hart is, zullen we worden bemoedigd. Gods plannen en raadsbesluiten kunnen door geen vijand worden aangetast. Laten we ons vooral daarmee bezighouden, dan zullen we zien welke kracht dat geeft om te strijden.

Staan op de hoogte van het voornemen en de gedachten van God is de beste basis voor de strijd om te overwinnen. Wat is het goed elkaar daarmee te bemoedigen. Debora zegt als het ware tegen Barak wat Paulus tegen Archippus laat zeggen: “Let erop dat u de bediening die u in [de] Heer hebt ontvangen, ook vervult” (Ko 4:17). Op die manier kunnen zusters broeders bemoedigen. Er is een groot gebrek aan zulke zusters.

Debora moet mee

Ondanks de mooie betekenis van de namen die met Barak in verbinding staan, durft hij niet alleen op de vijand af te gaan. Hij wil wel gaan, maar heeft iemand nodig van wie hij weet dat die op God vertrouwt. Zo’n persoon vindt hij in Debora. Hierin lijkt hij een klein beetje op Lot die ook op het geloof van een ander blijkt te vertrouwen, namelijk dat van zijn oom Abraham. Debora stemt toe, maar ze zegt erbij dat daardoor de eer van de onderneming niet voor hem, maar voor een vrouw zal zijn. God beloont vertrouwen op Hem; als dat ontbreekt, kan Hij zijn beloning niet geven.

Dit mag een aansporing voor ons zijn om de taak die Hij ons te doen geeft uit te voeren, zonder daarbij afhankelijk te willen zijn van de steun van anderen. Dit wil niet zeggen dat we steun niet op prijs stellen, maar het mag niet de voorwaarde zijn om te doen wat ons is opgedragen. Toch is Barak een man van geloof. Niet voor niets wordt hij in Hebreeën 11 als een geloofsheld vermeld (Hb 11:32). Hij gelooft de profetie van Debora en met een klein leger trekt hij tegen een machtige vijand ten strijde.

Copyright information for DutKingComments