Lamentations 3:55-66

Gebed om bevrijding

Vanuit de donkerste nacht van ellende heeft Jeremia de Naam van de HEERE aangeroepen (Kl 3:55). Dit is wat Jona ook doet als hij in de donkerte van de buik van de vis zit (Jn 2:1-10). In die grote nood en terwijl hij het uitroept tot de HEERE met een beroep op Zijn Naam, krijgt hij de innerlijke zekerheid dat de HEERE zijn stem heeft gehoord (Kl 3:56). Maar laat Hij dan toch Zijn oor niet voor hem verbergen. Laat Hij Zich niet als doof houden voor zijn zuchten en hulpgeroep. Tijdens het gebed herinnert hij zich een eerdere gelegenheid dat hij tot de HEERE heeft geroepen. Toen is Hij hem nabij geweest. Toen heeft hij Zijn stem gehoord en wat Hij heeft geantwoord: “Wees niet bevreesd!” (Kl 3:57).

Jeremia weet ook nog dat de Heere, Adonai, hem steeds tegenover de aanklagers heeft geholpen en in het gelijk heeft gesteld (Kl 3:58). Zijn aanklagers zijn verdwenen en zijn leven loopt geen gevaar meer. Hij heeft het behoud van zijn leven aan de Heere te danken. De hoogste Macht heeft hem in het gelijk gesteld en zijn leven verlost.

Dat geeft hem moed bij God aan te kloppen om hem recht te verschaffen nu hij weer verongelijkt wordt. Hij spreekt Hem in Kl 3:58 nadrukkelijk aan als “U, Heere”, Adonai, en in Kl 3:59 als “U, HEERE”, Jahweh. Hij doet een indringend beroep op Hem als de soevereine Heerser (Adonai) en de trouwe God van het verbond (Jahweh).

De HEERE weet dat Zijn dienaar zich onrechtvaardig behandeld voelt, dat hij ten onrechte in het ongelijk is gesteld. Daarom vraagt hij om verschaffing van recht tegenover zijn vijanden (Kl 3:59). Zijn vijanden zijn immers uit op wraak en beramen plannen tegen hem (Kl 3:60).

De HEERE heeft niet alleen zijn smeken gehoord, maar ook het smaden van de vijanden en hun plannen tegen hem (Kl 3:61). Hij heeft hun gepraat en zelfs hun gemompel gehoord dat ze de hele dag tegen hem hebben geuit (Kl 3:62). Ze hebben geen andere bezigheid. Hun leven is van haat tegen hem vervuld. Laat de HEERE al hun bewegingen waarnemen, want hij is voor hen een spotlied (Kl 3:63).

Dit hoofdstuk eindigt met een nieuwe zekerheid. Het is meer een zekerheid dan een vraag aan de HEERE om de vijanden te vergelden wat zij verdienen (Kl 3:64). Jeremia vraagt dit niet uit wraakzucht, maar vanuit de zekerheid van de rechtvaardigheid van God, Die Zijn volk niet altijd door de prooi zal laten zijn van de grenzeloze willekeur van hun vijanden. Jeremia neemt het recht niet in eigen hand, maar laat de vergelding aan de HEERE over.

Hij vraagt wel, helemaal in overeenstemming met Gods handelen met zulke lieden, dat de HEERE hun hart zal afsluiten voor Zijn roepstem en hun oordeel zal verzegelen, zodat de vloek over hen zal komen (Kl 3:65). Hij voegt eraan toe dat de HEERE hen in Zijn toorn zodanig zal achtervolgen, dat ze van onder de hemel worden weggevaagd (Kl 3:66).

Hij vraagt dat alles niet vanuit het verlangen naar een persoonlijke genoegdoening. Hij vraagt dat om wat zij Gods volk, Gods stad en Gods tempel en daarmee uiteindelijk God Zelf hebben aangedaan. Hij verlangt naar de verheerlijking van Gods Naam.

Copyright information for DutKingComments