Leviticus 2:14

Het graanoffer van de eerste vruchten

In deze verzen hebben we nog een bijzondere vorm van het graanoffer. Het is hier geen meelbloem, fijngemalen, maar een offergave van vroegrijpe aren, dat zijn eerstelingen. Anders dan de eerstelingen van Lv 2:12 komen deze wel op het altaar.

Het verschil tussen de beide vormen van eerstelingen zien we in Leviticus 23 (Lv 23:10; 15-17). De eerstgenoemde eerstelingen (Lv 23:10) spreken van de Heer Jezus. Hij is de eerstelingsgarve (1Ko 15:20). In de andere eerstelingen (Lv 23:15-17) is zuurdeeg aanwezig. Het zit in de twee beweegbroden – waarin de werking van het zuurdeeg, doordat het gebakken is, wel tot stilstand is gebracht – die de gemeente voorstellen. Het eerstgenoemde offer (Lv 23:10) is een verplicht offer in de jaarlijkse cyclus van offers. Het offer in de verzen die we hier in Leviticus 2 voor ons hebben, is een vrijwillig offer dat altijd gebracht mag worden.

Bij “eerste vruchten” of ‘eersteling’ denken we ook aan anderen. Een eersteling is een eersteling van een grote oogst. Het leven van de Heer Jezus op aarde is ook ‘een eersteling’ in die zin dat God een Mens ziet Die als eerste Mens ooit Hem volkomen toegewijd is. Door Zijn werk op het kruis heeft Hij de weg geopend voor een grote massa mensen die evenals Hij aan God toegewijd kunnen gaan wandelen. Hij is ons Model, ons Voorbeeld (Fp 2:5). Als we God een dergelijk offer brengen, houdt dat het besef in dat wij zullen wandelen zoals Hij gewandeld heeft (vgl. 1Jh 2:6).

De verse aren stellen de Heer Jezus voor in de kracht van Zijn leven. De geroosterde verse aren stellen voor dat Hij wordt blootgesteld aan het vuur van Gods beproevende en onderzoekende heiligheid. Dit ziet niet op Zijn werk op het kruis, maar op Zijn wandel. Als Hij Zijn kruis draagt en op weg is naar Golgotha, zegt Hij: “Als zij dit doen met [het] groene hout, wat zal met het dorre gebeuren?” (Lk 23:31). Met het “groene hout” bedoelt Hij Zichzelf in Zijn jeugdige kracht.

Iets dergelijks beluisteren wij als Hij in Psalmen, met het oog op Zijn dood, tegen God zegt: “Mijn God, …, neem Mij niet weg op de helft van Mijn dagen” (Ps 102:25a). Als Mens is Hij in de kracht van Zijn leven wanneer van Hem wordt gevraagd Zijn leven over te geven in de dood. Hij heeft Zich volkomen gegeven, maar als Mens heeft Hij er niet naar kunnen verlangen midden uit het leven te worden weggenomen.

Copyright information for DutKingComments