Leviticus 25:25-34

Lossing van land

Uitgangspunt voor de regels voor lossing is dat het land het land van de HEERE is. Van Hem is de aarde en alles wat daarop is (Ps 24:1), maar Hij heeft het land Kanaän een speciale plaats toebedeeld. Hij heeft in dat land elke stam en familie zijn erfdeel gegeven en zo wil Hij het in vervulling zien gaan. Door de ontrouw van de mens kan er negenenveertig jaar een stand van zaken van verwarring en ellende zijn. Maar dat zal niet zo blijven. Er zal een vijftigste jaar zijn waarin alles zo zal worden hersteld, dat Gods oorspronkelijke plan zal worden gezien.

De christen is zich ervan bewust dat de lossing van zijn erfdeel nog moet komen. Hij heeft het onderpand er al wel van, namelijk “de Heilige Geest van de belofte, Die [het] onderpand is van onze erfenis, tot [de] verlossing van de verkregen bezitting” (Ef 1:13b-14). Ieder die zich door de Geest laat leiden, zal zich niet laten verleiden iets van zijn erfdeel prijs te geven door zijn geluk op aarde te zoeken om het hier-en-nu al te beleven.

Nu kan het gebeuren dat iemand noodgedwongen, omdat hij verarmd is, zijn land moet verkopen. Tegelijk bepaalt de HEERE dat er altijd het recht van lossing bestaat. Men hoeft niet te wachten tot het jubeljaar. Iemand anders kan tussentijds zijn schuld voor hem betalen. Hij komt dan weer in het bezit van zijn erfdeel. De verrekening moet wel gebeuren over de tijd die nog tot het jubeljaar verloopt.

Blijft iemand onbekwaam het te lossen, dan krijgt hij in elk geval in het jubeljaar zijn land terug, als een bijzonder bewijs van Gods genade. Bij Naboth is geen noodzaak aanwezig om afstand te doen van zijn erfdeel. Hij waardeert zijn erfdeel en weigert het aan Achab te verkopen of in te ruilen tegen een wijngaard van Achab (1Kn 21:1-3). Achab krijgt het land van Naboth alleen door een list van de moorddadige Izebel (1Kn 21:7-10).

De gevallen van verarming worden in dit hoofdstuk steeds schrijnender.

1. In Lv 25:25 is sprake van een verarming waarbij de arme “iets van zijn bezitting heeft moeten verkopen”.

2. In Lv 25:35 is de broeder zozeer verarmd, dat hij “met lege handen staat” en in leven gehouden moet worden. De nood is groot.

3. In Lv 25:39 is de broeder zozeer verarmd, dat hij verplicht wordt zichzelf te verkopen.

4. In Lv 25:47 is de ergste situatie: daar verkoopt een verarmde broeder zich aan een vreemdeling.

Iemand kan verarmen bijvoorbeeld door ziekte of door verkeerd beleid. In geestelijk opzicht is armoede vaak te wijten aan ongezonde, ziekmakende bezigheden (zonden) of aan een opgaan in de aardse bezigheden, een verkeerde balans tussen de tijd die in geestelijke en in aardse zaken wordt gestoken.

De lossing van het land kan op verschillende manieren gebeuren. Wie land heeft moeten verkopen, kan iemand hebben die “nauw aan hem verwant” is en als losser kan optreden (Lv 25:25). Dit doet denken aan de Heer Jezus als de ware ‘Bloedverwant’ – Hij heeft aan bloed en vlees deelgenomen (Hb 2:14a). Hij heeft door Zijn werk op het kruis de prijs betaald om het erfdeel te verlossen van de schuld die erop rust. Dit geldt zowel voor het land Israël als voor de hele schepping.

Een voorbeeld van dit losserschap zien we in de geschiedenis van Boaz en Ruth. Boaz is in staat de verarmde Naomi en Ruth te helpen de bezitting, het erfdeel dat Naomi is kwijtgeraakt, weer in haar bezit te brengen (Ru 4:1-10). Zo zal de Heer Jezus eenmaal als de ware Boaz – Boaz betekent ‘in hem is sterkte’ – alles terugbrengen in het bezit van God als de oorspronkelijke Eigenaar.

Lossing van huizen

Bij de loskoping van huizen gaat het anders toe dan bij de loskoping van land. Een huis is geen erfdeel. De eigenaar krijgt het bij verkoop niet terug in het jubeljaar. Hij heeft een jaar de tijd om het terug te kopen. Doet hij dat niet, dan is hij het voorgoed kwijt. Dat betreft dan een huis in een ommuurde stad. Een muur spreekt van afzondering. Als die afzondering niet verhindert dat we dingen kwijtraken, raken we dingen voorgoed kwijt. We hebben dan niet de juiste afzondering, die tot God, in acht genomen. Het binnendringen van de wereld, het verval, is niet terug te draaien. De Schrift zegt dat die ontwikkeling niet te stoppen is. Toch is er na het kwijtraken van iets nog een jaar om het terug te krijgen (vgl. Lk 13:8-9). Dat is Gods genade.

Met de huizen in dorpen is het anders. Die komen wel vrij in het jubeljaar of bij lossing. Zoals die dorpen liggen, zo zal ook Jeruzalem zijn in het vrederijk, zonder muur. Er zijn dan geen vijanden meer en daarom is er geen reden meer om een muur te hebben.

Voor de Levieten heeft God een uitzondering. Zij hebben geen erfdeel en niets anders dan hun steden en hun huizen. Zij krijgen hun huis wel terug in het jubeljaar.

Copyright information for DutKingComments