Leviticus 6:1-7

Benadelen van een naaste

Elke zonde tegen de naaste is in de eerste plaats een zonde tegen God. Het is “trouwbreuk” tegenover Hem (vgl. Jk 4:4). God heeft geboden hoe ik tegen mijn naaste moet zijn. Als ik mijn naaste onrecht doe, tegen hem lieg of iets van hem steel of welke vorm van onrecht ook tegen hem bega, zondig ik tegen God. Ik ben ontrouw aan de verhouding waarin ik belijd tot Hem te staan.

Het wordt hier zo voorgesteld dat ik God benadeel als ik mijn broeder of zuster benadeel. Mijn handeling tegen mijn naaste wordt gezien als een handeling tegen God. Daarom moet er een schuldoffer worden gebracht voor de HEERE. Ook hier zegt de HEERE tegen Mozes dat hij de waarde van dit schuldoffer moet bepalen (Lv 6:6; Lv 5:15).

Het nieuwe hier is dat het niet genoeg is dat ik mijzelf in Gods licht veroordeel als door mijn zonde iemand wordt benadeeld. Het oordelen van de zonde in Gods licht is noodzakelijk. Er komt bij dat ik ook moet goedmaken waarin ik heb gefaald.

De zonde tegen de naaste kan bestaan uit een geschonden vertrouwen. Mijn naaste kan mij iets toevertrouwen of mij iets in bewaring geven omdat hij denkt dat het bij mij veilig is. Het kan gaan om een geheim of een bepaald goed. Als ik dat geheim doorvertel of dat bepaalde goed doorverkoop, zondig ik tegen hem.

Een volgende zonde die de HEERE noemt, is dat iemand iets geroofd heeft. Roven is het zich stiekem of met geweld iets toe-eigenen wat een ander toebehoort. Ook iemands goede naam kan geroofd worden. Roven is ook de woorden van een ander gebruiken en doen alsof het je eigen woorden zijn en daarvoor de eer opstrijken die de ander toekomt.

Nog een zonde is zijn medemens iets met geweld afpersen. We kunnen een dusdanige druk op iemand uitoefenen dat hij daardoor dingen aan ons geeft die van hem zijn, maar die wij willen hebben. Het kan zijn dat wij een broeder of zuster dwingen om een goed getuigenis over ons te geven, terwijl wij in werkelijkheid voor onszelf leven.

Ook is het zonde als iemand een verloren voorwerp gevonden heeft en hij ontkent dat. We kunnen in geestelijk opzicht weten wat onze broeder kwijt is en het in die zin hebben gevonden. Als mijn broeder zijn vrede kwijt is en ik zie dat, maar ik doe er niets aan, ik help hem niet zijn vrede terug te vinden en ontken op die manier dat ik heb gevonden wat hij verloren is, ben ik schuldig.

Het zweren van een valse eed in welke zaak dan ook, is eveneens zonde. Het is het tegen beter weten in de leugen bevestigen ten koste van de waarheid. Hierdoor wordt de ander in een kwaad daglicht gesteld, terwijl er niets op hem aan te merken is. Dit is een kwalijke zaak. Iemand doet daarmee de ander zeer tekort.

Bij een zonde tegen de naaste moet het onrecht worden goedgemaakt. Dat gebeurt in de eerste plaats door belijdenis aan God en ook aan de persoon wiens vertrouwen ik heb geschonden of wiens naam ik heb belasterd of die ik op enige manier heb benadeeld. Ik moet teruggeven wat ik heb doorverkocht en elk veroorzaakt nadeel vergoeden. Daarmee is hersteld wat verkeerd is geweest. Dat is alleen het wegdoen van het verkeerde. Er moet nog twintig procent bij worden gegeven.

Ik moet meer teruggeven dan het nadeel dat ik heb veroorzaakt. Ik zal bijvoorbeeld niet alleen niet meer lasteren, maar juist de ander gaan eren door goed over hem te spreken. Ik vergoed niet alleen de schade, maar geef een vijfde deel meer terug. Mijn houding tegenover hem zal anders zijn dan vóór mijn zonde. Er zal meer respect voor de ander zijn dan vroeger en een verlangen om hem in plaats van te benadelen het goede mee te delen.

Copyright information for DutKingComments