Leviticus 7:22-27

Verbod om vet of bloed te eten

God waakt ervoor dat Zijn volk zich te veel van het offer toe-eigent. De bepaling dat het verboden is van het vet en het bloed te eten, staat na het dankoffer. Dankoffers zijn offers die voor een groot deel gegeten mogen worden. Toch blijft er iets in het offer dat alleen voor God is, waarop Hij Zijn exclusieve recht laat gelden: het leven (bloed) en de innerlijke kracht (vet) behoren geheel aan Hem.

Er zijn delen in het werk van de Heer Jezus waarvoor God ons niet het vermogen heeft gegeven daarin in te dringen. Van geen enkel dier mag het vet worden gegeten. Het vet spreekt van de kracht van het dier. Het vet van het offerdier spreekt van de energie waarmee de Heer Jezus het werk heeft volbracht. Alleen God kan die kracht volmaakt meten en waarderen.

Het bloed mag ook nooit gegeten worden. Het bloed is het leven van het schepsel. Het leven behoort God toe. Als het leven genomen wordt, moet dat worden gedaan in het besef dat het aan God behoort (Lv 17:10-14; Gn 9:6). Daarom moet men het bloed laten wegvloeien.

God heeft bepaald: “Zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:22). Wij mogen geloven dat het bloed ons reinigt van al onze zonden (1Jh 1:7b). De diepe betekenis van het bloed van Christus voor God is door het verstand van een mens niet te doorgronden. Wie dat wel probeert, vervalt in dwaling.

Copyright information for DutKingComments