Luke 11:1-13

Les in bidden

Na de plaats aan de voeten van de Heer te hebben leren kennen (Lk 10:38-42) ontstaat ook het verlangen om te leren bidden. De vraag hierover stellen de discipelen als de Heer Zelf in gebed is geweest. Ze hebben Hem weer zien bidden en beseffen dat Hij daaruit de kracht voor Zijn dienst haalt. Er staat zo mooi: “Toen Hij ophield.” De Heer “was [steeds in] gebed” (Ps 109:4b), dat wil zeggen dat Zijn leven gebed was, het bestond uit gebed, Hij leefde in constante afhankelijkheid van Zijn Vader. Toch had Hij ook tijden van gebed. Hij bracht ook wel een nacht door in gebed (Lk 6:12). Dan was Hij alleen. Als Zijn discipelen bij Hem zijn, is Zijn afzondering in gebed van bepaalde duur.

Zij vragen Hem of Hij hun wil leren bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen heeft geleerd. Het maakt duidelijk dat Johannes niet alleen een man van het Woord was, maar ook een man van gebed en dat hij zijn discipelen heeft gewezen op het grote belang ervan. Nu de discipelen de Heer zien bidden, herinneren zij zich dat en nu willen zij van Hem, hun Heer en Meester, onderwijs hierover ontvangen.

Het gebed dat de Heer Zijn discipelen leert, is de uiting van een hart dat in gemeenschap met God leeft. Hij leert Zijn discipelen de belangen van de Vader op de eerste plaats te stellen. Dan zegt Hij hun dat ze de behoeften van het lichaam zullen toevertrouwen aan de zorg van de Vader. Vervolgens weet Hij hoezeer zij vergeving van zonden nodig hebben van de Vader. Hij weet ook hoe zwak hun vlees is en daarom zegt Hij hun te vragen dat ze niet in omstandigheden zullen komen dat het vlees zich zal openbaren, dat ze bewaard zullen blijven voor de macht van de vijand. Vervolgens spreekt Hij in een gelijkenis over volharding, opdat de gebeden niet voortkomen uit een hart dat onverschillig is voor de uitkomst. Hij verzekert de discipelen dat hun gebeden niet zonder gevolgen zullen blijven.

In dit evangelie zien we de discipelen meer in verbinding met de hemel, als het ware op het niveau van de hemel. Daarom staat hier alleen “Vader” en niet “onze Vader Die in de hemelen bent”, zoals in Mattheüs 6 (Mt 6:9), waar de discipelen meer in verbinding met de aarde staan en vanaf de aarde zich richten tot de Vader in de hemelen. In het evangelie naar Mattheüs is er meer afstand, in het evangelie naar Lukas is er meer nabijheid. De Heer stelt de Naam van de Vader voorop. Hierdoor leert Hij de discipel dat zijn verlangen er in de eerste plaats naar moet uitgaan dat de Naam van de Vader op aarde zal worden geheiligd. Die Naam wordt nog zoveel oneer aangedaan.

Vervolgens wordt het verlangen geuit naar de komst van het koninkrijk van de Vader. Dat hangt samen met de heiliging van Zijn Naam. Als Zijn koninkrijk in openbare heerlijkheid op aarde gevestigd is, zal de Naam van de Vader op de hele aarde door iedereen worden geheiligd. Zijn Naam zal in al zijn heerlijkheid, liefde en heiligheid worden gezien.

Voor zonen is dat koninkrijk nu al aanwezig en wel in hun hart. Iedere zoon van het koninkrijk krijgt hier de aanwijzing dat hij in zijn gebedsleven ook de eer van de Vader voorop moet stellen. De Heer houdt ons voor dat we ons gebed zullen beginnen met de Vader te danken en te vragen dat Hij in ons leven zal worden verheerlijkt en dat we niet beginnen met onze noden.

Een volgend aspect is dat ze in omstandigheden zijn waarin ze geheel afhankelijk zijn van Zijn zorg voor hun dagelijkse behoeften. Hoewel de meesten van ons dat op die manier niet kennen, is het wel van groot belang voortdurend te leven in dit bewustzijn dat we geheel afhankelijk zijn van onze Vader voor elke hap brood die we nodig hebben. In nog grotere mate is dit van toepassing op het voedsel voor ons hart. Dat kunnen we niet missen. Daarom leert de Heer ons aan de Vader te vragen of Hij elke dag de ons door Hem toegemeten portie manna wil geven. We zijn niet alleen afhankelijk van onze Vader voor onze lichamelijke behoeften, maar ook voor onze geestelijke behoeften.

Dan zijn er nog twee geestelijke behoeften. De ene is die aan vergeving. We struikelen allen dikwijls (Jk 3:2) en missen dan de gemeenschap met de Vader. Ons hart verlangt naar die gemeenschap, kan er niet buiten. Als wij dan ook gezondigd hebben, is het belangrijk die zonde te belijden. Dan mogen we weten dat de Vader ze vergeeft (1Jh 1:9). Dit gebed gaat uit van het vertrouwen in de Vader dat het Zijn welbehagen is om de zonden van Zijn kinderen te vergeven.

De reden van dit vertrouwen in de vergeving is dat de discipel zelf ook de bereidheid heeft om anderen te vergeven. Als een discipel daartoe bereid is, mag hij erop rekenen dat de Vader die bereidheid zeker heeft.

De laatste bede die de Heer Zijn discipelen leert, is om niet in verzoeking te worden geleid. Dat is een bede met het oog op de eigen zwakheid. Het gebed is dat het niet nodig zal zijn voor de Vader om ons aan onszelf te laten ontdekken, zoals dat bij Petrus nodig was. Hiermee is het onderwijs over het gebed nog niet afgelopen.

Een gelijkenis over bidden

De Heer voegt een gelijkenis toe om het belang van aanhoudend, vertrouwend gebed te onderstrepen. Er is sprake van drie vrienden. Iemand heeft een vriend die op een onmogelijk uur bij hem komt omdat hij drie broden nodig heeft. De reden van het verzoek van de vriend is dat hij een vriend heeft die onverwachts bij hem is gekomen om bij hem te overnachten. Omdat hij daar niet op heeft gerekend, heeft hij niets in huis om zijn vriend, die vermoeid is van de reis, voor te zetten.

Gelukkig heeft hij een andere vriend die hem zeker wel wat broden wil lenen. In het vertrouwen op hun vriendschap gaat hij erheen en vraagt om die broden, al is het ook middernacht. Een echte vriend zal niet reageren met allerlei excuses om zijn vriend niet te helpen. Hij zal zijn vriend niet als lastig beschouwen en niet wijzen op het feit dat hij alles al heeft afgesloten, of op zijn slapende kinderen die misschien wel wakker zouden kunnen worden.

De Heer geeft twee redenen waarom die vriend zou opstaan. In de eerste plaats zou hij opstaan omdat hij die bij hem komt zijn vriend is. Als die reden toch niet zwaar genoeg zou zijn, zou er een andere reden zijn die hem zou doen opstaan. Die reden is het onbeschaamde verzoek van zijn vriend. Dat zijn vriend zo vrijmoedig is dat hij zonder enige schaamte op dit tijdstip hem om hulp vraagt, zou hem moeten bewegen hem alles te geven wat zijn vriend nodig heeft. Het gaat om het vertrouwen dat de vriend die hulp vraagt, laat zien in de vriend aan wie hij om hulp vraagt.

Bidden, zoeken, kloppen, de Heilige Geest

In aansluiting op dit voorbeeld zegt de Heer Jezus dat Zijn discipelen – en dat geldt ook voor ons – erop mogen rekenen dat hun zal worden gegeven als ze bidden. Als wij in volkomen vertrouwen, onbeschaamd vragen, krijgen we waar we om vragen.

De Heer zegt niet dat wij altijd direct krijgen waar we om vragen. Soms moeten we zoeken naar de wil van de Vader, we moeten die wil leren kennen, of wat we vragen wel in overeenstemming met Zijn wil is. Er kunnen ons onbekende redenen zijn dat het antwoord uitblijft, maar ons gebed wordt gehoord vanaf de eerste keer dat we een bepaald gebed uitspreken. Dat zien we bij Daniël. Hij bidt drie weken lang, maar krijgt geen antwoord (Dn 10:2-3). Als hij dan na drie weken antwoord krijgt, hoort hij de reden van het oponthoud, maar ook dat zijn gebed vanaf het begin voor God was gekomen (Dn 10:12-14).

Als we Gods wil zoeken, zullen we die vinden. Daarom is het van belang te blijven kloppen, te blijven doorgaan met op Hem aan te lopen. We moeten ons bij uitstel niet laten ontmoedigen, want er zal ons worden opengedaan.

Na de aansporing om te bidden, te zoeken en te kloppen, geeft de Heer de ondubbelzinnige toezegging dat wie bidt, ontvangt en wie zoekt, vindt en wie klopt, opengedaan zal worden.

Bidden is vertrouwen op de goedheid van de Vader. Hoe gaat het bij aardse vaders? Als een zoon om een brood vraagt, om voedsel, dan geeft zijn vader hem toch geen steen, iets waarop hij zijn tanden stuk bijt en waarmee de honger niet wordt gestild? Of als hij om een vis vraagt, dan geeft zijn vader hem toch niet zoiets gevaarlijks als een slang? Of als hij om een ei vraagt, dan geeft zijn vader hem toch niet zoiets dodelijks als een schorpioen?

Als aardse vaders zo met hun kinderen handelen door hun niet iets te geven wat waardeloos, gevaarlijk of dodelijk is, zal de hemelse Vader dan anders handelen? Nee, Hij zal daar zeker niet voor onderdoen, maar juist alleen goede gaven aan Zijn kinderen geven.

De Heer Jezus geeft hun nog een gebed om te bidden. Ze mogen bidden om de Heilige Geest. Die zal hun worden gegeven door de Vader, Die – niet: in, maar – van de hemel is. Het gaat niet om de plaats waar de Vader is, maar om het kenmerkende van die plaats. De Vader is in de sfeer van de hemel en vanuit die sfeer geeft Hij de Heilige Geest.

De Heilige Geest zal vanuit de hemel komen om op aarde een hemels volk te vormen. Dit gebed is verhoord op de Pinksterdag. Gelovigen behoren niet te bidden of de Heilige Geest bij hen wil komen. Zodra iemand het evangelie van zijn behoudenis gelooft (1Ko 15:1-4), ontvangt hij de Heilige Geest (Ef 1:13). De gelovige mag de Vader wel bidden of zijn leven werkelijk door de Heilige Geest geleid en gevuld mag zijn. Let wel, er staat niet dat er tot de Heilige Geest wordt gebeden. Dat staat nergens in Gods Woord.

Copyright information for DutKingComments