Luke 11:49

Rede tegen de wetgeleerden

De farizeeër heeft blijkbaar ook wetgeleerden uitgenodigd. Een van hen voelt zich danig aangesproken. Hij vindt het allemaal beledigend voor de farizeeën. En dat niet alleen, hij wil wel even kenbaar maken dat de Heer niet alleen de farizeeën heeft beledigd, maar ook hen. Zij zijn immers de bedenkers van al die wetjes en gebodjes die de farizeeën zo nauwgezet in praktijk gebracht willen zien.

De Heer maakt hun duidelijk dat de schijnwerper van de waarheid ook op hen gericht is en dat ook zij onder Zijn oordeel vallen. Ook de wetgeleerden krijgen het “wee u” van Hem te horen en de aanleiding daartoe. Zij zijn net zo huichelachtig als de farizeeën. Ze leggen de mensen lasten op met hun zelfbedachte toepassingen van de wet, waar ze zelf totaal niet naar leven. Ze verdraaien de wet op een manier dat hun geweten buiten schot blijft, maar dat ze wel gezag over anderen kunnen uitoefenen.

De wetgeleerden zijn mensen met een groot historisch besef. Ze kennen de geschiedenis goed. Ze hebben grote waardering voor de profeten die in trouw aan God hebben gesproken en daarvoor zijn gedood. Zulke personen moest je in ere houden. Het zijn echter niet meer dan relikwieën voor de wetgeleerden. Ze eren deze profeten door er graven voor te maken die kunnen dienen als bedevaartsoorden, maar aan de boodschap van de profeten hebben zij geen boodschap. Ze realiseren zich niet dat zij nakomelingen zijn van de vaderen die hen hebben gedood.

De Heer legt de werkelijkheid van hun uiterlijke handelingen bloot. Zij handelen in het verlengde van hun vaderen. Hun vaderen hebben de profeten gedood en zij bouwen voor de profeten de graftomben. Zij zijn geen geestelijke nakomelingen van de profeten, want zij maken zich niet een met hun boodschap. Zij verwerpen de boodschap van de profeten net zoals hun vaderen en daardoor maken ze zich een met hun vaderen die de profeten hebben gedood.

De toekomst zal duidelijk maken dat zij precies zo zijn als hun vaderen. Dat gebeurt als er profeten en apostelen tot hen worden gezonden, zoals de Heer aankondigt. Die zending vindt plaats in het boek Handelingen. Het betreft dan ook profeten en apostelen van het Nieuwe Testament. De Heer zegt nadrukkelijk dat de wijsheid van God dit doet. Mensen zouden immers nooit op het idee zijn gekomen om anderen bloot te stellen aan verwerping en dood om het hart van mensen openbaar te maken. Naar menselijke waarneming lijkt die zending vruchteloos en zelfs dwaasheid. Met “de wijsheid van God” kan de Heer ook Zichzelf bedoelen. Hij is immers de wijsheid van God (1Ko 1:24; 30). Hij zal hen zenden.

Zij die de graven bouwen van de martelaren, lijken geen deel te hebben aan de vervolging en het geweld dat de vaderen hebben bedreven, maar dat is slechts schijn. Het tegendeel zal spoedig blijken. God zal hen binnenkort op de proef stellen door apostelen en profeten te zenden, van wie zij sommigen zullen ombrengen en anderen vervolgen om op de een of andere manier van hen af te komen. In plaats van dat het voorbeeld van hun vaderen hen weerhoudt, treden zij in hun schuldige voetstappen. Zij zijn schuldiger omdat zij zo’n ernstige waarschuwing in de wind slaan. In de wijsheid van God zal de handelwijze van de mensen tot wie de Heer hier spreekt, de maat van de ongerechtigheid van “dit geslacht”, dat is dit soort huichelachtige mensen, vol maken.

God zal dan het bloed van alle profeten van hen eisen dat door de eeuwen heen door hen is vergoten vanaf het allereerste begin. Abel is de eerste van wie het bloed is vergoten. We lezen van hem geen woord dat hij heeft gesproken. Toch noemt de Heer hem hier een profeet. Door zijn manier van leven, waaruit gemeenschap met God bleek, was hij een veroordeling voor Kaïn. Wat Abel deed, wierp licht op Kaïn die het licht verwierp door Abel te doden. Kaïn is de vrome, wettische farizeeër, die zijn woede uit tegenover iemand die God werkelijk eert. Dat zal dit geslacht binnenkort ook met de Heer Jezus doen.

Als laatste in de lange rij profeten die door het volk zijn gedood, noemt de Heer Zacharia. De geschiedenis van Zacharia staat aan het einde van het bijbelboek 2 Kronieken (2Kr 24:20-21). Dit boek staat in onze Bijbel ergens in het midden, maar in de Hebreeuwse Bijbel is het het laatste boek van het Oude Testament. Wat de Heer zegt, klopt dan ook (uiteraard!). Hij noemt ook de plaats waar deze trouwe man werd gedood. Dat is op het tempelterrein. Hun slechtheid was zo groot geworden, dat zij niet schroomden dat heilige gebied te betreden en daar iemand te vermoorden die namens God tot hen had gesproken.

Hierna herhaalt de Heer Zijn aankondiging van het oordeel over dit geslacht die Hij met een bevestigend “ja” en een krachtig “Ik zeg u” inleidt. In Zijn laatste “wee” tegen de wetgeleerden stelt Hij hun vreselijke schuld vast dat zij de sleutel van de kennis hebben weggenomen. Zij hebben de mogelijkheid om kennis van God te krijgen niet per ongeluk verloren, maar hebben die bewust weggenomen.

De sleutel van de kennis, en van de wijsheid, is het vrezen van God. De ware vrees van God geeft toegang tot het kennen van Hem en de wijsheid van Zijn raadsbesluiten (Sp 1:7; Jb 28:28) die in Christus tot uiting zijn gekomen. In Christus zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3). De sleutel tot die schatkamer hebben ze weggenomen door de aandacht op zichzelf te richten, zichzelf in het middelpunt te plaatsen en alleen aan hun eigen eer te denken.

Om binnen te gaan zouden ze de plaats van een leerling moeten innemen, de plaats van een behoeftig en verloren mens, maar dat willen ze niet. Daardoor zijn ze zelf niet binnengegaan in die heerlijke kennis van God in Christus Die de wijsheid van God is (1Ko 1:30). Door aan anderen hun eigen wetten op te leggen hebben ze ook die anderen die dat wel wilden, verhinderd om binnen te gaan. Ze willen macht blijven uitoefenen over anderen. Het zou ook een veroordeling van hun eigen positie zijn als ze anderen wel zouden toelaten binnen te gaan. De wetgeleerden schuwen het licht en verwerpen het, evenals de farizeeën.

Copyright information for DutKingComments