Luke 13:28

Buiten de deur

Er komt een ogenblik dat God een einde maakt aan de mogelijkheid om naar binnen te gaan door de deur die Hij heeft aangewezen, dat is Zijn Zoon. Het is als met de deur van de ark van Noach. Lange tijd is de uitnodiging gedaan om aan het aangekondigde oordeel te ontkomen. Dan komt het moment dat God de deur sluit (Gn 7:16). De deur zal pas weer opengaan als de oordelen de aarde hebben gereinigd. Hoe mensen ook op de ark hebben gebonkt toen het begon te regenen en het water begon te stijgen en hoe ze ook bleven bonken toen het bleef regenen en het water bleef stijgen, de deur bleef dicht. Alleen zij die met Noach in de ark zijn gegaan, waren veilig en werden behouden.

Zo is het ook met de mensen die buiten de deur staan als God is opgestaan en de deur van de genade heeft gesloten. Ze zullen kloppen en vragen dat er wordt opengedaan, maar ze zullen het antwoord van de Heer krijgen dat Hij niet weet waar ze vandaan komen. De tijd van genade is voorbij als de Heer Jezus is opgestaan om Zijn oordelen over de wereld en over Zijn volk te brengen (Js 26:20-21).

De Heer kent de reacties die komen als de deur gesloten is en de oordelen komen. Ze zullen Hem eraan willen herinneren dat Hij hen toch gezien moet hebben. Ze hebben nota bene in Zijn aanwezigheid gegeten en gedronken. Ze waren er toch bij toen Hij in hun straten leerde. Zo doen ze een beroep op uiterlijke voorrechten waarvan ze blijkbaar ineens de betekenis inzien. De tragiek is dat zij daarmee tevens het duidelijke bewijs van hun schuld leveren. Hij is daar geweest en zij hebben Hem niet gewild. Hij heeft geleerd in hun straten, maar zij hebben, nog erger dan de volken, Hem veracht en verworpen. Ze hebben zich niet bekeerd. De tijd van genade is definitief voorbij. Het oordeel ligt vast. Er is geen verandering meer mogelijk.

De Heer beklemtoont door het woord “zeker” dat het zo zal gaan. Hij, de Alwetende, Die volmaakt weet waar ze vandaan komen, zegt tegen hen dat Hij niet weet vanwaar ze zijn. Waar ze ook vandaan mogen komen, ze staan in elk geval niet met Hem in verbinding. Daarom stuurt Hij hen weg. Ze zullen ook nooit in enige verbinding met Hem staan. De reden daarvan is dat zij “werkers van ongerechtigheid” zijn. Ze hebben altijd en in alle dingen eigenwillig gehandeld en geen rekening gehouden met het recht van God.

Ze worden weggestuurd, bij de Heer vandaan, naar een plaats van “het geween en het tandengeknars”. Er is ‘geween’ vanwege de pijn en het verdriet. Er is ‘tandengeknars’ vanwege de woede die hen onophoudelijk zal beheersen (Hd 7:54). De kwellingen van de helse pijnen zullen nog verergerd worden als ze de mannen zullen zien van wie ze steeds hebben gezegd dat ze van hen afstamden. Dat gold slechts hun lichamelijke afstamming.

Aan het geloof van deze mannen hebben ze nooit deelgehad. Geestelijk zijn ze nageslacht van de duivel in wiens lot zij dan ook delen. Zij wilden niet ingaan door de nauwe deur in het koninkrijk van God. Ze hebben de stemmen van de profeten, die hebben opgeroepen tot bekering, niet gehoorzaamd. Nu zijn zij buiten geworpen, buiten het koninkrijk, buiten de plaats van zegen.

In hun plaats zullen er heidenen van alle windstreken komen die wel zullen aanliggen in het koninkrijk. Zij zijn ingegaan door de nauwe deur van bekering tot God en geloof in de Heer Jezus. De deur is er niet alleen voor Israël maar voor alle mensen van over de hele aarde. Gods genade gaat uit naar allen.

De Heer eindigt Zijn antwoord met een bijzonder woord waaruit blijkt dat er toch ook nog genade is voor Israël. De boodschap van genade is eerst naar Israël gegaan en later naar de heidenen. Israël heeft de genade verworpen en daardoor delen de heidenen het eerst in de genade. Later zal ook Israël, dat wil zeggen een overblijfsel, delen in de genade. God heeft Zijn volk niet voorgoed verstoten.

Copyright information for DutKingComments