Luke 15:16-18

De jongste zoon verlaat zijn vader

De jongste zoon is het beeld van de zondaar die zijn deel van het leven opeist om het te leven zoals hij wil. Door zijn deel van de erfenis al op te vragen bij het leven van zijn vader verklaart de jongste zoon zijn vader in wezen voor dood. De vader probeert niet zijn zoon op andere gedachten te brengen, maar geeft zijn beide zonen ieder hun deel.

Zo heeft God ieder mens de verantwoordelijkheid gegeven om met zijn leven te doen wat hij wil. Dan zal blijken hoe iemand zijn leven wil leven. Er is geen duidelijker bewijs dat men God verloochent, dan het geven van de voorkeur aan de eigen wil boven die van God. Deze eigen wil maakt duidelijk dat iemand los van God wil leven. Het maakt het verlangen openbaar om zijn eigen weg te volgen op grote afstand van God. Dit is zonder meer de wortel van alle zonden. Zonde tegen mensen zal zeker volgen, maar zonde tegen God is de voornaamste oorzaak.

De mens wordt op de proef gesteld. Hij is verantwoordelijk, maar in feite wordt hem niet belet om zijn eigen wil te doen. God houdt alleen de overhand om Zijn eigen genadige plannen te volvoeren. Toch lijkt het wel of God de mens toestaat om te doen wat hij wil. Zo alleen zal blijken wat zonde wil zeggen, wat het hart zoekt, wat de mens met al zijn aanmatigingen is.

De jongste zoon is met zijn vraag naar het deel van het vermogen van zijn vader even schuldig als wanneer hij bij de zwijnen zit. Hij heeft zijn vader al in zijn hart ‘vaarwel’ gezegd voordat hij daadwerkelijk vertrekt. Dan zien we in hem dat, op het ogenblik dat de mens God verlaat, hij zich aan de satan verkoopt. We krijgen niet alleen een beschrijving van een zondige levenswandel, maar zien ook de bittere afloop. Toegeven aan de zonde brengt ellende en nood met zich mee. Er ontstaat een leegte die niets en niemand kan vullen. De zelfzuchtige verkwisting van heel zijn vermogen zorgt er alleen voor dat hij ten slotte die leegheid des te meer voelt.

Als hij in uiterste wanhoop naar een van de burgers van het land gaat om hulp te vragen, zien we de verwording van de zondaar. Er is geen liefde, maar zelfzucht. De burger behandelt hem niet als een medeburger, maar als een slaaf. Er is geen slavernij zo diep en vernederend als het slaaf zijn van onze eigen begeerten. Hij wordt dienovereenkomstig behandeld. Hoe moet het in de oren van een Jood hebben geklonken dat deze jongste zoon naar het land wordt gestuurd om de varkens te hoeden? Hij zakt tot het dieptepunt van gebrek en ellende. Toch geeft niemand hem iets.

Het gebrek drijft hem nog niet terug, maar brengt hem tot het zoeken van hulpbronnen in het land van de satan, in wat dat land kan geven. Hoeveel zielen voelen de hongersnood waarin ze zichzelf gebracht hebben, de holheid van alles wat hen omringt, zonder enige begeerte naar God of heiligheid. Er is bij hen juist begeerte naar verlagende dingen in de zonde. De satan geeft echter niets, maar neemt alles. Alleen God is de Gever. Dat heeft Hij bewezen in de grootste Gave, dat is de gave van Zijn eigen Zoon.

De jongste zoon komt tot zichzelf

Op het dieptepunt van zijn ellende komt hij tot zichzelf. Dit is het begin van de terugkeer. Om hem heen is alles weg. Hij heeft alleen zichzelf over. Nu hij geen afleiding meer heeft, gaat hij zitten nadenken over thuis. Hij herinnert zich wat hij de rug heeft toegekeerd. Hij is als zoon weggegaan bij zijn vader en zit nu bij de varkens in de grootste ellende, terwijl de slaven van zijn vader aan niets gebrek hebben.

Waar de Geest van God werkt, vinden we altijd twee dingen: het geweten wordt overtuigd van zonde en het hart wordt aangetrokken door Gods liefde. Dit is de openbaring van God aan het hart. God is licht en God is liefde. Als licht werkt Hij in het hart de overtuiging van zijn verloren toestand. Als liefde is er de aantrekkingskracht van Zijn goedheid. Het gevolg daarvan is ware belijdenis.

De verloren zoon neemt een besluit: hij zal teruggaan naar zijn vader. Hij doet meer dan alleen besluiten om terug te gaan. Hij ziet in dat hij heeft gezondigd, zowel tegen de hemel en Hem Die daarin woont als tegen zijn vader. Het leven van een zondaar is in strijd met het leven dat in de hemel geleefd wordt door de engelen die alleen doen wat God zegt. De zoon is innerlijk overtuigd van zijn zonden en is bereid die openlijk te belijden. Door zijn bereidheid op te staan heeft hij al voor God erkend dat hij gezondigd heeft.

Tevens ziet hij in dat hij elk recht heeft verspeeld om nog als zoon te worden aangenomen. Dit is het werk van Gods Geest. Hij is werkelijk verbroken en verslagen van geest. Hij wil de plaats van een slaaf innemen. Als hij die mocht innemen, zou hij daarmee tevreden zijn. De wens was goed, maar wettisch door onbekendheid met de genade. Zo leven veel christenen. Zij zijn alleen met zichzelf bezig en hebben nog zo weinig besef van wat er in het hart van de Vader leeft. Het gaat er niet om wat wij graag willen, maar om wat de Vader graag wil. Dat is zo indrukwekkend in dit deel van de gelijkenis. Het gaat niet om wat de zoon wil, maar om wat de vader doet.

De Vader gaat te werk naar de volheid van genade die in Zijn hart is voor verloren zonen. Gods verlangen wordt niet bevredigd door verloren zonen de plaats van een dagloner op de drempel van Zijn huis te geven. Hij wil zonen in de ruimte en sfeer van Zijn huis. Veel christenen hebben er geen besef van wat zoonschap naar het welbehagen van de wil van de Vader is (Ef 1:5). Er is geen vrede door alleen een terugkeer. Echte vrede komt wanneer we de gedachten van de Vader over ons leren kennen.

Copyright information for DutKingComments