Luke 15:21-25

Terugkeer en ontvangst

De jongste zoon voegt de daad bij het woord. Hij staat op en gaat naar zijn vader. Veel christenen spreken uit dat zij gezondigd hebben. Ze zien ook oprecht in dat ze het niet waard zijn door God te worden aangenomen. Er is echter geen opstaan, maar een in de ellende blijven hangen. Dat is een oneer voor de Vader. Dan is er geen vertrouwen dat de Vader klaarstaat om te ontvangen. Er kan nog zoveel twijfel zijn, maar het denken aan de goedheid van de Vader zal iemand doen opstaan om naar de Vader te gaan.

De vader handelt met zijn zoon niet naar wat deze verdiende, maar naar zijn vaderhart. De vader heeft hem nooit losgelaten in zijn hart. Zijn hart is met zijn zoon meegegaan. Hij heeft op de uitkijk gestaan. Het woord “veraf” in Lk 15:20 is hetzelfde woord als “ver land” in Lk 15:13. De vader heeft zijn zoon daar gezien en gewacht tot hij terugkwam.

Als de vader zijn zoon in de verte ziet aankomen, wordt Hij met ontferming bewogen. Dan haast hij zich om naar zijn zoon te gaan. In beeld zien we hier dat God in positieve zin haast maakt, wat wel de enige keer in de Bijbel is. Zonder hem enig verwijt te maken valt de vader zijn zoon om de hals en kust hem innig, hij overdekt hem met kussen. Dat heeft de vader nooit met een van zijn dagloners gedaan. Dit is een ontvangst die past bij een zoon! Zo is God voor iedere zondaar die zich bekeert en tot Hem komt.

De zoon begint te zeggen wat hij zich had voorgenomen, maar komt niet verder dan de eerste woorden. Verder spreken wordt hem onmogelijk gemaakt door de vader, want die laat hem niet uitpraten. Voordat de zoon kan zeggen “maak mij als een van uw dagloners”, handelt de vader met hem naar zijn vaderhart. De positie van de vader beslist die van de zoon. De liefde die hem ontvangen heeft als zoon, wil ook dat hij het huis binnengaat als zoon en zoals de zoon van zo’n vader moet zijn. De vader heeft slaven. Daar hoort de zoon niet bij. De vader maakt zijn slaven tot dienaren van zijn zoon.

De zoon staat daar in zijn vuile, gescheurde kleren. Dat is geen kleding die bij een zoon past en het is geen kleding die in het huis van de vader past. De vader heeft een kleed klaar hangen dat bij zijn huis past. De slaven staan klaar om de verloren zoon dit kleed aan te trekken. De vader hoeft zijn slaven alleen maar op te dragen het beste kleed tevoorschijn te halen en het hem aan te trekken. De slaven hoeven niet te vragen waar het hangt. Het hangt klaar voor de zoon.

Toen wij tot God kwamen, kwamen wij ook in onze door de zonde bezoedelde kleren, maar God heeft voorzien in nieuwe kleren. Voor ons hing het al klaar vóór de grondlegging van de wereld. Hij heeft ons bekleed met Christus. Hij heeft ons aangenaam gemaakt in de Geliefde (Ef 1:6). Met Christus bekleed gaan we het Vaderhuis binnen als gerechtigheid van God in Hem (2Ko 5:21). Dat is het beste kleed, het kleed van de hemel.

De zoon krijgt ook een ring aan zijn hand als teken van een bijzondere eer en waardigheid, zoals we bij Jozef zien (Gn 41:42). Hij krijgt ook sandalen aan zijn voeten. Zijn voeten worden geschoeid met het evangelie van de vrede (Ef 6:15). Hij is in het Vaderhuis met de volkomen vrede in zijn hart die hem in het evangelie is gebracht om daar eeuwig als zoon te blijven (Jh 8:35). Sandalen kenmerken onze wandel als zonen van God.

De zoon ontvangt veel meer dan hij had voordat hij wegging. Zo vertellen de nieuwtestamentische slaven van God de bekeerde zondaar wat hij allemaal in Christus heeft gekregen. We zien dat bij Paulus die iedere mens volmaakt wil stellen in Christus (Ko 1:28). Hij predikte niet alleen bekering, maar gaf ook onderwijs in Gods Woord aan ieder die zich bekeerde.

Ten slotte beveelt de vader het gemeste kalf te halen om het te slachten en er vervolgens van te eten en vrolijk te zijn. Hij zegt niet: ‘Laat hem eten’, maar: “Laten wij eten.” Er wordt een maaltijd klaargemaakt om samen te eten, samen te delen in alle zegeningen die de zoon nu mag delen met de vader. Dat gebeurt in vrolijkheid.

Het gemeste kalf is een beeld van de Heer Jezus Die voor onze zonden is geslacht. In dit evangelie zien we Hem als het dank- of vredeoffer. Hij is het geslachte Lam en rondom Hem mogen alle gelovigen, alle zonen van de Vader, zich samen met de Vader verheugen over de zegeningen van de Vader. Het Lam heeft de mogelijkheid gegeven aan de Vader om al Zijn weldaden, al Zijn welgevallen in de mens, aan de mens te tonen. De vreugde bestaat uit het gemeenschappelijk deel hebben aan het offer van Christus. Dat geeft de band van gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar.

De vader spreekt over zijn zoon als “deze zoon van mij”. Hij heeft nog wel een andere zoon, maar “deze” zoon was “dood en is weer levend geworden”. Dat is voorgesteld in de geschiedenis van de verloren en gevonden drachme. Het laat zien dat er iets in hem is gebeurd. ‘Deze zoon’ was ook “verloren en is gevonden”. Dat is voorgesteld in de geschiedenis van het verdwaalde en gevonden schaap. Dat laat zien dat er iets met hem is gebeurd. Beide aspecten zijn altijd aanwezig bij een bekering.

Het resultaat is een vrolijkheid zonder einde. Wat vrede geeft en onze positie overeenkomstig de genade kenmerkt, zijn niet de gevoelens die in onze harten gewerkt zijn, hoewel ze werkelijk aanwezig zijn, maar de gevoelens van God Zelf. Ook staat er nu niet, zoals in de beide andere gevallen, dat er blijdschap is in de hemel, maar we zien wat op aarde de uitwerking is, zowel in die ene persoon als in het hart van anderen.

De oudste zoon

De vader heeft ook nog een andere zoon. Terwijl zijn broer thuiskomt en warm wordt onthaald door zijn vader, is die zoon op het veld bezig. Als zijn werk erop zit, gaat hij naar huis. Als hij vlak bij huis is, hoort hij muziek en dans. Het huis is een plaats van vrolijkheid.

Als we samenkomen als gemeente, beleven we wat het is om in het ‘huis van God’ te zijn. Het Woord van God wordt daar bediend door slaven van God. Wat we in het huis horen als we Gods Woord horen, klinkt als de welluidende muziek van de genade. De reactie daarop zal de vreugdedans van de huisgenoten zijn. De Heer heeft het Zijn tijdgenoten kwalijk genomen dat zij op de tonen van de muziek van Zijn genade niet met uitingen van vreugde in een dans hebben gereageerd (Lk 7:32). Hij bracht hemelse muziek op aarde in de welluidende woorden van genade, maar er kwam geen antwoord. Het huis van God is een plaats waar dienaren op de fluit spelen en waarop de aanwezigen met vreugde reageren. Hoe vaak is er echter slechts kritiek.

Dat lijkt op het commentaar van de oudste zoon. De oudste zoon moet het fijne weten van wat er aan de hand is. In plaats van naar binnen te gaan, naar zijn vader, vraagt hij buiten aan een van de knechten wat die muziek en dans mogen betekenen. Hij begrijpt niets van de uitingen van genade. Hij is een verstrakt mens die geen enkele vreugde in de Heer kent. Hij verafschuwt de vrolijkheid. Dat is de gezindheid van de farizeeën en de schriftgeleerden die zien hoe de Heer Jezus met zondaars eet. De knecht weet hem precies te vertellen wat de reden is van de vrolijkheid. Zijn broer is gezond en wel teruggekomen. Daarover is zijn vader zó blij, dat hij het gemeste kalf heeft geslacht. De knecht vestigt de aandacht op het gemeste kalf als het centrum van het feest.

De jongste zoon is binnen, de oudste zoon staat buiten. Daar blijft hij ook, want hij wil niet naar binnen. Hij is buiten en blijft buiten omdat zijn hart buiten het huis van zijn vader is. De oudste zoon is een type van de godsdienstige mens die de genade aan anderen misgunt. De oudste zoon wordt toornig, terwijl de vader blij is. Er was en is geen gemeenschap tussen de vader en deze zoon. Hij ademt niet de geest van liefde die betoond is aan de teruggekeerde verloren zoon. Genade is iets vreemds voor hem en dus deelt hij niet in de vreugde ervan. Hij streefde zijn eigen belangen na.

Hij was ongetwijfeld ijverig en intelligent ‘op het veld’, in de wereld, ver weg van het tafereel van Goddelijke barmhartigheid en geestelijke vreugde. Toch gaat de vader in zijn liefde voor hem naar buiten om hem aan te sporen ook binnen te komen. De liefde van de vader gaat ook naar hem uit. Maar de oudste zoon stoot zijn vader en diens liefde voor hem met zware verwijten van zich af. Hij is brutaal genoeg om zijn vader te veroordelen, zoals de eigengerechtigde mens er niet voor terugdeinst om God te veroordelen.

In de gedachten van de ongelovige, maar o zo godsdienstige, wettische mens is God hard en veeleisend. Hij is volkomen blind voor al de gunsten van God; zijn hart en geweten zijn totaal ongevoelig. Bij allen was blijdschap, behalve bij de mens in zijn eigen gerechtigheid, de Jood, van wie de oudste zoon een beeld is. Mensen die in eigen gerechtigheid leven, wettische mensen, kunnen het niet verteren dat God goed is voor zondaars, want als God goed is voor zondaars, wat baat dan hun gerechtigheid?

De oudste zoon verwijt zijn vader dat deze hem nooit een bokje heeft gegeven om met zijn vrienden vrolijk te zijn en dat terwijl hij zijn vader al zo lang en op vlekkeloze wijze heeft gediend. Met deze uitlatingen laat de oudste zoon zien dat hij geen genegenheid voor zijn vader heeft. Hij heeft slechts gehandeld uit plichtsbesef, als een knecht. Hij heeft geleefd volgens de regels, waardoor hij ertoe komt om van zichzelf te oordelen dat hij dat onberispelijk heeft gedaan. De eigengerechtigheid ligt er dik op.

Dat hij geen genegenheid voor zijn vader heeft, blijkt ook uit zijn verwijt dat hij ook wel eens met zijn vrienden vrolijk had willen zijn, maar dat zijn vader hem daarvoor nooit een bokje ter beschikking heeft gesteld. Hij wilde vrolijk zijn met zijn vrienden, maar zonder zijn vader. Hij heeft er geen oog voor dat van een bokje alleen in het huis van de vader en samen met de vader kan worden genoten.

Het is duidelijk welk een afkeer hij heeft van de genade en van de manier waarop de genade werkt. Hij noemt de verloren zoon niet zijn broer, zoals de knecht die hij had aangesproken wel heeft gedaan, maar spreekt honend over “die zoon van u”. Hij doet het ook voorkomen alsof zijn broer het hele vermogen van zijn vader erdoor heeft gejaagd, terwijl het ging om het deel dat de vader hem gegeven had. Ook weet hij wel hoe dat vermogen erdoor is gejaagd, namelijk met hoeren. De handelwijze van de vader in genade voor zijn jongere broer brengt in elk opzicht de slechtste kant in de oudste broer naar voren.

Copyright information for DutKingComments