Luke 16:1

De onrechtvaardige rentmeester

De Heer gaat Zijn discipelen onderwijs geven over rentmeesterschap en daarmee over de plaats die ieder mens inneemt tegenover God. Het sluit aan bij wat Hij heeft laten zien over het zoonschap in het vorige hoofdstuk. Het zoonschap is een zaak die wordt genoten in het huis van de Vader op aarde. Het rentmeesterschap stelt een andere zijde voor. Een zoon is een rentmeester buiten het huis op aarde.

Dit onderwijs sluit aan op het verkwisten door de jongste zoon van de bezittingen van zijn vader. Daar hebben we de genade van God voor iemand als de jongste zoon gezien. In wat nu volgt, zien we de verantwoordelijkheid van zonen op aarde. In het vorige hoofdstuk spreekt de Heer tot de farizeeën, want Hij wil hun duidelijk maken waarom niet zij, maar de zondaars delen in de genade. Hier spreekt de Heer tot Zijn discipelen.

De rijke mens is een beeld van God. De rentmeester is een beeld van ieder van ons, want wij zijn allemaal rentmeesters. Ook zijn wij allemaal ontrouw geweest tegenover God in het beheer van wat Hij ons heeft toevertrouwd. Wat de jongste zoon heeft gedaan, hebben alle mensen in het algemeen gedaan, maar de Joden wel in het bijzonder. Zij hebben immers de hoogste voorrechten gekregen en daarmee ook een grotere verantwoordelijkheid. Aan de Joden is meer toevertrouwd dan aan alle anderen en zeer terecht worden zij aangeklaagd dat zij de goederen van hun Meester verkwisten.

Wat hebben zij gedaan met wat God hun heeft toevertrouwd? Zij hadden een licht moeten zijn op aarde, een leidsman voor blinden, een getuige van de ware God (Rm 2:17-20), maar zij hebben Hem de rug toegekeerd. Als God Zich in Christus aan hen openbaart, bevinden zij zich in die toestand. En nu staan zij op het punt God Zelf te verwerpen in de Persoon van de Messias, Zijn Zoon, de duidelijkste genadige openbaring van God. Zo hebben zij in alle opzichten de gelegenheden voorbij laten gaan en de goederen van hun Meester verkwist.

Het verkwistende gedrag van de rentmeester komt de rijke mens ter ore. Hij roept de rentmeester bij zich en vraagt hem zich te verantwoorden voor al zijn daden, waarna hij uit zijn functie zal worden gezet. De rentmeester ziet de ernst van zijn situatie in. Hij protesteert ook niet, waarmee hij erkent dat hij zijn ontslag aan zichzelf te wijten heeft.

In die gezindheid gaat hij bij zichzelf te rade. Hij vraagt zich af wat hij moet doen. Twee dingen die in een dergelijke situatie voor hem in aanmerking zouden komen, vallen allebei weg. Hij kan niet graven, dat is te zwaar voor hem. Hij is niet aan lichamelijke arbeid gewend. Hij wil ook niet bedelen, want daarvoor schaamt hij zich. Dat betekent dat hij is overgeleverd aan de genade van de mensen om zich heen.

De volgende vraag is dan hoe hij zich die tot vriend kan maken. Dan schiet hem een goed plan te binnen waardoor hij mensen voor zich kan winnen, zodat zij hem barmhartig zullen behandelen als hij op straat staat. Hij wil zich door het verrichten van daden van barmhartigheid verzekeren van voedsel en onderdak als hij niets meer heeft. Wat hij zich voorneemt, zal de laatste daad van zijn rentmeesterschap worden. Het is een wijze daad met het oog op de situatie waarin hij verkeert. Hij roept ieder van de schuldenaars van zijn heer afzonderlijk bij zich. Hij zoekt het persoonlijke contact.

Hij vraagt aan de eerste die komt, hoeveel hij zijn heer schuldig is. De man antwoordt dat hij nog honderd vat olie moet terugbetalen. De rentmeester heeft de bevoegdheid om die hoeveelheid te verlagen. Hij kent ook de middelen van de man. Omdat er haast geboden is, moet de man vlug gaan zitten en mag hij zijn schuld met vijftig procent verminderen. Er wordt hem door de rentmeester vijftig vat olie kwijtgescholden. Dat zal een enorme opluchting voor de schuldenaar hebben betekend en wat zal hij de rentmeester dankbaar zijn.

Dan mag de volgende komen. Op de vraag wat hij schuldig is, is het antwoord: honderd mud tarwe. Deze man mag van de rentmeester een korting van twintig procent op zijn schuld toepassen. Ook deze schuldenaar kent hij. Hij scheldt niet zomaar alles kwijt en ook niet bij iedereen evenveel. Hij gaat met overleg te werk.

Hij gaat met de grootste vrijgevigheid met de goederen van zijn meester om. Dat kost hem ongetwijfeld weinig of niets, maar dat is ook niet de les van de gelijkenis. De les is dat de rentmeester handelt met het oog op de toekomst om zich dan te verzekeren van onderdak en voedsel. Dat gaat de Heer Jezus uitleggen.

Copyright information for DutKingComments