Luke 18:19

De rijke overste

Er komt een overste bij de Heer met een vraag. Uit zijn vraag blijkt dat hij vertrouwt op de goedheid van zichzelf en dat het hem daardoor ontbreekt aan de gezindheid van het kind. Hij begrijpt niet dat er in de mens niets goeds wordt gevonden. Hij meent dat hij iets kan doen om het eeuwige leven te beërven, terwijl alleen zij die worden als de kinderen het eeuwige leven door genade kunnen krijgen. Het eeuwige leven is het leven van het koninkrijk. Vandaar dat hij spreekt over het beërven ervan. Zijn vraag om het eeuwige leven te beërven betekent dat hij het koninkrijk wil binnengaan.

Het antwoord dat de Heer geeft, moet de overste tot nadenken brengen. In Zijn antwoord vraagt de Heer waarom hij Hem “goede Meester” noemt. De Heer wacht niet op zijn antwoord, maar helpt hem op weg door tegen hem te zeggen dat er niemand goed is dan alleen God. Als de overste bedoelt dat Hij echt goed is, zal hij Hem als God moeten erkennen. Als hij bedoelt dat Hij als mens, en niet meer dan een mens, een goede meester is, iemand van wie je kunt leren hoe je het eeuwige leven kunt verdienen, doet hij tekort aan Zijn heerlijkheid.

De Heer weet wat er in het hart van de overste is. Opdat deze dat zelf zal zien, zegt Hij tegen hem wat hij allemaal kan doen om het koninkrijk binnen te gaan. Dat is eenvoudig de wet houden. De Heer houdt hem dan ook de geboden voor. Hij vraagt niet of de overste ze kent, want Hij weet dat hij ze kent. De geboden kennen en ze ook werkelijk houden, zijn echter twee dingen. De Heer houdt hem vijf geboden voor en niet alle tien. En let op welke geboden Hij de overste voorhoudt. De vijf die Hij hem voorhoudt, zijn geboden die de verhouding tussen mensen onderling regelen.

In alle oprechtheid kan de overste zeggen dat hij die geboden van zijn jeugd af onderhouden heeft. Er klinkt geen grootspraak in door. De Heer wijst hem ook niet terecht als iemand die zich vroom voordoet, terwijl hij van binnen niet deugt. Tegelijk bewijst zijn antwoord dat hij geen enkel besef van zonden heeft en dat hij daarom God en Christus niet kent.

Dan komt de Heer tot de kern. Hij zegt tegen de overste dat hem één ding ontbreekt. Hij weet dat de overste rijk is en dat zijn hart aan zijn goederen hangt. Door tegen hem te zeggen dat hij alles moet verkopen en het onder de armen moet verdelen, stelt Hij hem op de proef. Als hij werkelijk verlangt naar het eeuwige leven, zal hij er alles voor over hebben.

Als hij doet wat de Heer zegt, heeft dat een tweevoudig gevolg voor hem. Hij zal verzekerd zijn van een schat in de hemelen. Tevens mag hij bij de Heer komen en Hem gaan volgen. Het volgen van de Heer betekent voor de aarde verwerping, maar in de toekomst het genot van de schat. Het gaat erom Wie die “Mij” Die dit zegt voor het hart is. Dat bepaalt alles. Als Hij voor de aandacht staat, is er kracht om alles op aarde prijs te geven en is er geloof dat de ware schat in de hemelen is.

Als de overste hoort wat de Heer vraagt, wordt hij niet boos, maar bedroefd. Hij ziet de werkelijkheid voor zich dat hij alles moet opgeven om het eeuwige leven te beërven en hij kan geen afstand doen van zijn bezittingen. Ze zijn hem te kostbaar. Dat komt omdat hij geen aantrekkelijkheid ziet in de Heer Jezus en de dingen die Hij aan hem voorhoudt. De overste zou met zijn rijkdom wel het eeuwige leven hebben willen kopen, maar alles verkopen en weggeven en vervolgens een weg van vernedering gaan in het geloof dat de schat veilig in de hemelen is, dat wil hij niet.

De Heer heeft Zijn vinger gelegd op de begerigheid die hem beheerst en die wordt gevoed door de rijkdommen die hij bezit. De rijkdom die in de ogen van de mens een teken lijkt te zijn van de gunst van God, blijkt alleen een hinderpaal te zijn als het gaat om zijn hart en om de hemel.

De vraag van de Heer maakt duidelijk dat hij zijn rijkdom liefheeft, zijn geld, de mammon, iets wat hij tevoren nooit van zichzelf verwacht had. Nu komt aan het licht wat er steeds sluimerend in hem aanwezig is geweest. Dat gebeurt omdat hij in de tegenwoordigheid is van Hem Die, terwijl Hij rijk was, ter wille van ons arm is geworden, opdat wij door Zijn armoede rijk zouden worden (2Ko 8:9). De overste vond zijn positie en zijn bezit waardevol en kon het niet verdragen niets te hebben en niets te zijn.

Wat een verschil met Hem Die het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar Zichzelf heeft ontledigd en de gestalte van een slaaf heeft aangenomen en de mensen gelijk geworden is. Dit is al een geweldig diepe vernedering, maar het gaat nog veel dieper. Toen Hij uiterlijk als een Mens bevonden werd, heeft Hij Zichzelf nog dieper vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, ja, tot de dood van het kruis (Fp 2:6-8).

Als de Heer ziet dat de overste bedroefd wordt, wijst Hij op het gevaar van de rijkdom als een hindernis om het koninkrijk van God binnen te gaan. Hij vergelijkt een rijke met een kameel die van zichzelf al niet door het oog van een naald kan en vaak nog zoveel opgeladen heeft waardoor het nog onmogelijker wordt om erdoor te gaan.

De beeldspraak is een overdrijving die voor iedereen duidelijk aangeeft dat een rijke die aan zijn geld hangt het koninkrijk niet kan binnengaan. Iemand die veel geld en bezit heeft, kan daar vaak maar moeilijk afstand van doen. Om het koninkrijk binnen te kunnen gaan moet van alle rijkdom afstand worden gedaan, of het nu materiële of geestelijke en intellectuele rijkdom is.

Copyright information for DutKingComments