Luke 19:40

De Heer Jezus bejubeld

De discipelen die Hem massaal volgen, weten er niets van wat er in Jeruzalem met Hem gaat gebeuren. Zij menen dat Hij naar Jeruzalem gaat om te regeren. Op de weg naar die heerlijke troonsbestijging willen ze zich graag aan Hem onderwerpen. Ze beginnen met blijdschap en met luide stem God te prijzen. Ze hebben zoveel krachtige daden gezien, dat dit wel de Messias van God moet zijn.

Het zijn helaas slechts uiterlijke indrukken van Wie de Heer is. Voor Zijn boodschap van genade zijn en blijven ze doof. Toch gebruikt God hen om de Naam van Zijn Zoon te verheerlijken. Aangeraakt door Gods Geest prijst de menigte de Heer Jezus als de Gezegende, Degene Die hooggeprezen is, als de Koning Die komt in de Naam van de HEERE, Jahweh. Dat is Hij ook ten volle.

Als ze spreken over vrede in de hemel, zeggen ze meer dan ze beseffen. Het is inderdaad zo, dat het koninkrijk voor de vestiging op aarde afhankelijk is van een vrede die in de hoogste hemelen is gevestigd. Dat wijst op de plaats die Hij als de Zoon des mensen en als Overwinnaar van de satan verhoogd in de hemel zal innemen. Het koninkrijk van vrede en gerechtigheid dat op aarde zal worden opgericht, is alleen maar een gevolg van de heerlijkheid die de genade nu al in de hemel heeft gevestigd, sinds Zijn komst in het verre land, waarheen Hij hier op weg is.

Toen Hij als Mens geboren was, hebben de engelen gesproken over “vrede op aarde” (Lk 2:14) omdat de Mens op Wie het welgevallen van God rustte, was verschenen. Zij roemden de volle draagwijdte van Zijn werk. Inmiddels is duidelijk geworden dat Hem de dood wacht en dat Zijn verwerping een periode tot gevolg heeft die allesbehalve vrede zal zijn. Maar de hemelen zullen wel het toneel van vrede zijn. Daarheen zal Hij gaan na het volbrengen van het werk op het kruis. Daar zal Hij de eer van God krijgen die Hem toekomt (Jh 13:32). Er is vrede in de hemel omdat Hij daar als Overwinnaar is binnengegaan en er is vrede in de harten van hen die Hem hebben aangenomen (Ko 1:20-23; Ef 2:14; 17).

De farizeeën maken geen deel uit van de lofprijzende menigte. Als verklaarde tegenstanders van de Heer zijn zij zeer verstoord door wat er gebeurt. Zij hebben de gezindheid van de oudste zoon die zich ook stoorde aan het feest voor zijn teruggekeerde broer (Lk 15:25-30). Daardoor hebben ze zich afgesloten voor elk werk van de Geest. Wat ze zien, kan in hun ogen niet door de beugel en moet een halt worden toegeroepen.

In hun benadering van de Heer noemen ze Hem “Meester”. Hij is voor hen niet meer dan een rondreizende rabbi die in hun ogen veel te veel aanhang heeft en veel te veel eer krijgt. Dat gaat ten koste van de eer die zij zelf claimen. In hun godsdienstige ijver zien ze dat wat de menigte roept, alleen voor de Messias kan gelden.

Hun conclusie is terecht, alleen is Hij het voor hen niet omdat hun ogen door haat te zeer verduisterd zijn om ook maar een glimp van Goddelijke heerlijkheid in Hem te zien. Ze roepen Hem op om Zijn discipelen te bestraffen. Hij geeft een kort antwoord dat daardoor veelzeggend is. God wil een getuigenis geven over Zijn Zoon als de Gezegende. Daarvoor kan Hij de harten van mensen bewerken die in het handelen van Zijn Zoon iets van God hebben herkend. Hij is zelfs in staat om dode stenen tot een dergelijk getuigenis te brengen. Dat de farizeeën niets van God in Hem herkennen en Hem dan ook geen enkele eer geven, maar Hem veeleer tegenstaan, geeft aan hoe dood en verhard zij zijn.

Copyright information for DutKingComments