Luke 20:16

De geliefde zoon gedood

De eigenaar zoekt naar middelen om de landlieden te bewegen hem zijn vrucht te geven. Het gaat nu niet meer zozeer om de vrucht, maar om de gezindheid van de landlieden. Die kan niet beter worden beproefd dan door zijn zoon te zenden. De eigenaar mag veronderstellen dat zij die toch wel zullen ontzien.

Vanuit deze houding heeft God ten slotte Zijn Zoon gezonden. Hij achtte de kans aanwezig, wat door het woord “wellicht” wordt aangegeven, dat zij Hem niet een dergelijke behandeling zullen geven als zij de slaven hebben gegeven, maar Hem met respect zullen behandelen. Hoewel God als de Alwetende wist wat zij met Zijn Zoon zouden doen, is Zijn veronderstelling dat zij Zijn Zoon zouden ontzien, volkomen gerechtvaardigd. Door het feit van het zenden van Zijn Zoon plaatst Hij de mens onder de verantwoordelijkheid om Zijn Zoon te erkennen. Hij mocht toch niet anders verwachten?

Het doel van de komst van de geliefde Zoon wordt hier voorgesteld en dat is om vrucht te ontvangen voor Zijn Vader. De Vader wenst door Zijn Zoon uit de handen van de landlieden vrucht te ontvangen. Dat doel is ook in onze tijd nog steeds geldig. God zoekt nog steeds de vrucht van de lippen (Hb 13:15). Wij mogen door de Zoon lofoffers brengen aan God. Het is zelfs zo, dat de geliefde Zoon Zelf de lofzang aanheft en wij daarmee mogen instemmen (Ps 22:23). In verband met de tempel, het terrein waar de Heer Zich bevindt als Hij deze gelijkenis uitspreekt, kunnen we ook nog denken aan de gemeente als tempel, als een geestelijk huis, waar we geestelijke offers offeren (1Pt 2:5).

Als de Zoon komt, erkennen zij Hem ook als de Erfgenaam. Alleen komt tegelijk hun ware aard ten volle naar boven. Zij openbaren zich als mensen die Gods rechten niet willen erkennen omdat ze zelf heer en meester willen zijn. Wat God heeft bedoeld als laatste mogelijkheid om vrucht van Zijn volk te krijgen, wordt de gelegenheid van de openbaring van de onverbeterlijke boosheid van de mens die bewust God in Zijn Zoon verwerpt. De landlieden voegen de daad bij het woord. De Zoon wordt buiten Zijn wijngaard geworpen en gedood en deelt in het lot van de profeten die vóór Hem zijn gezonden (Lk 13:34).

De Heer stelt de vraag wat de heer van de wijngaard nu zal doen. Is de maat niet vol? Alles is geprobeerd om het volk tot het leveren van vruchten te brengen. Er is niet alleen onwil gebleken, maar volkomen vijandschap en opstand tegen de heer van de wijngaard, dat is God. Gods genade is niet eindeloos. Als elke poging genade te bewijzen met dodelijke haat wordt beantwoord, rest God niets anders dan het oordeel uit te voeren. De Heer spreekt het oordeel over de landlieden uit. En dat niet alleen. Hij zegt erbij dat de wijngaard aan anderen zal worden gegeven.

In Lk 20:19 staat duidelijk dat de leidslieden begrijpen dat Hij met het oog op hen deze gelijkenis heeft gesproken. Ook hun spontane reactie “dat nooit!” maakt dat duidelijk. Ze hebben het verhaal van de Heer goed gevolgd en zichzelf erin herkend. Als Hij over “anderen” spreekt, begrijpen ze dat dit de heidenen moeten zijn. Die gedachte maakt hen woest. Dit is de uiting van mensen die zelf de genade verachten en die de genade tevens misgunnen aan anderen.

Maar hoe gaat het met ons? De gedachte kan gemakkelijk postvatten dat de gemeente waar wij zijn de enig juiste is en dat dit nooit van ons zal wijken. In hoogmoed kunnen we iets vasthouden wat God juist vanwege onze hoogmoed van ons moet wegnemen. Als wij vergeten dat de genade de kracht is waarin we gemeente mogen zijn en dat ook mogen beleven als we samenkomen om God de vrucht van onze lippen te brengen, houden we op Gods gemeente en getuigenis te zijn.

Copyright information for DutKingComments