Luke 22:19-24

Instelling van het avondmaal

Dan neemt de Heer brood om daaraan een nieuwe betekenis te geven, namelijk die van Zijn lichaam. Voordat Hij het aan Zijn discipelen geeft, dankt Hij God ervoor. Hij dankt God voor het overgeven van Zijn eigen lichaam dat spoedig aan het kruis zal worden gehangen. Hij kent de ware betekenis van het brood. Toch dankt Hij God ervoor. Het is een bewijs van Zijn onvoorwaardelijke overgave aan de wil van God.

Dan breekt Hij het brood en geeft het als gebroken aan Zijn apostelen. Hij stelt hiermee een nieuwe gedachtenismaaltijd in. Het is niet meer het Pascha als herinnering aan de bevrijding uit Egypte, maar het avondmaal als het blijvende getuigenis van Zijn liefde. De Heer wijst erop dat dit brood Zijn lichaam voorstelt dat voor hen “gegeven” wordt.

Het avondmaal wordt door Lukas voorgesteld in verbinding met alles wat ons, als leden van de gemeente, gegeven is op grond van het werk van de Heer Jezus. Daar mogen we aan denken als we op de eerste dag van de week samenkomen om avondmaal te vieren. Het gaat hier niet om de “velen”, zoals in het evangelie naar Mattheüs, maar om “u”, dat zijn de discipelen als degenen die de gemeente zullen vormen. Het gaat erom te zien wat God ons in deze Mens, want het is Zijn lichaam, gegeven heeft. Het is niet alleen een gegeven lichaam, maar een in de dood overgegeven lichaam.

De Heer zegt tegen Zijn discipelen aan Hem te denken als ze het avondmaal vieren. Het doen tot Zijn “gedachtenis” vinden we niet in het evangelie naar Mattheüs en het evangelie naar Markus, maar alleen hier en in 1 Korinthiërs 11 (1Ko 11:24-25). We denken aan Hem als de gestorven Christus, terwijl we Hem kennen als de levende Christus.

Hij geeft ons als leden van de gemeente veel redenen om aan Hem te denken. We mogen aan Hem denken als de eeuwige Zoon Die voor ons Mens wilde worden en we mogen Zijn volmaakte leven en Zijn volkomen overgave aan het kruis overdenken. We kunnen Hem ook zien in de hemel, gekroond met heerlijkheid en eer (Hb 2:9) en we mogen naar Zijn komst uitzien. Het zijn allemaal redenen om Hem te bewonderen en te aanbidden.

Ook de drinkbeker krijgt een nieuwe betekenis. De Heer Jezus verbindt aan de beker “het nieuwe verbond” dat gebaseerd is op Zijn bloed. Hiermee geeft Hij aan dat het oude verbond niet heeft voldaan. Het oude verbond heeft niet de beloofde zegeningen gebracht omdat het volk niet aan de voorwaarden heeft voldaan die eraan verbonden waren.

Het nieuwe verbond hangt niet af van de trouw van de mens, maar van de trouw van God en Christus. Christus neemt alle verplichtingen van het nieuwe verbond op Zich. Hij heeft ze allemaal vervuld en Hij heeft het bloed ervoor vergoten. Het bloed is “Mijn bloed”. Het is vergoten voor de Zijnen, zodat zij vrij zijn van de straf die het oude verbond met zich meebracht, om de zegeningen te kunnen genieten die het nieuwe verbond met zich meebrengt.

Wat Judas zal doen

Dan spreekt de Heer over de verrader. Die hoort niet bij het nieuwe verbond. Het smart Hem in Zijn hart dat de verrader zo dicht bij Hem is, dat diens hand met Hem aan de tafel is, maar dat er geen werkelijke band tussen de verrader en Hem is.

Dat Lukas dit na de paasmaaltijd vermeldt, wil niet zeggen dat Judas aan het avondmaal heeft deelgenomen. De beschrijving in het evangelie naar Johannes laat duidelijk zien dat Judas de opperzaal verliet, nadat hij de bete van het Pascha uit de hand van de Heer had aangenomen (Jh 13:30). Lukas verandert de volgorde – zoals hij vaker doet – om na de instelling van het avondmaal het gedrag van de verschillende discipelen te beschrijven.

Hij begint met Judas. De Heer spreekt over wat deze discipel zal doen, maar zonder te zeggen om wie het gaat. We zien wat Zijn mededeling met de andere discipelen doet. Hij laat ook zien dat ze direct na die ernstige mededeling ruzie gaan maken over wie de grootste is.

Hij is Zich bewust dat Hij als de Zoon des mensen alles moet ondergaan wat is bepaald. Tegelijk voelt Hij de pijn dat een van Zijn discipelen daarin een afschuwelijke rol zal spelen. Hij kan niet anders dan het “wee” over die mens uitspreken. Zo dichtbij en toch zo veraf. De Heer spreekt hier enerzijds over de raad van God en anderzijds over de verantwoordelijkheid van de mens (vgl. Hd 2:23).

De woorden over Zijn overlevering veroorzaken beroering onder de discipelen. Ze vragen zich onder elkaar af – niet wie het toch kon zijn, maar – “wie van hen” het toch kon zijn. Ze begrijpen dat er onder hen een verrader is, maar ze hebben er geen idee van wie dat kan zijn. Dit betekent dat Judas nooit enige aanleiding heeft gegeven voor de gedachte dat hij tot die vreselijke daad kon komen. Hij heeft zich altijd keurig gedragen en alle opdrachten goed uitgevoerd. Op hem rustte geen verdenking. Maar wat voor de ogen van de discipelen verborgen is, is volkomen zichtbaar voor de Heer.

Wie is de grootste

Wat de Heer heeft gezegd over Zijn overlevering, heeft even de aandacht. Even zijn ze geraakt en praten ze erover wie van hen dat toch zou doen. Maar al spoedig neemt het gesprek een wending en ontstaat er strijd over een in hun ogen belangrijker punt dat nog geregeld moet worden. Ze hebben het er al eerder over gehad (Lk 9:46). Toen zijn ze er niet uitgekomen en het punt staat nog steeds hoog op hun agenda.

Het geeft aan hoe halsstarrig het kwaad van zelfverheffing is. Er moet worden uitgemaakt wie van hen wel de grootste mocht zijn. Nog steeds cirkelen hun gedachten rond het – naar hun verwachting binnenkort – op te richten koninkrijk. Dat het nu toch wel dichtbij is, daar zijn ze zeker van. Alleen wordt dan ook de vraag dringender welke positie zij in het koninkrijk zullen bekleden.

De Heer maakt een einde aan hun geruzie door te wijzen op de koningen van de volken die heersen over anderen. Dat doen ze vaak door het uitdelen van cadeautjes, om de mensen te vriend te houden. De mensen noemen hen daarom weldoeners en mede op deze manier houden de koningen en gezagsdragers hun greep op het volk. Hij zegt daarmee: ‘Zo zijn jullie bezig over elkaar te heersen.’ Maar zo moet het onder gelovigen niet zijn. Het moet juist andersom zijn. De grootste is pas echt groot als hij onder de anderen de plaats van de jongste inneemt.

Het is de plaats die een Jozef en een David hadden onder hun broers. Dat leverde hun geen voordeel op, maar verachting, een niet meetellen. Maar waar eindigden zij? Allebei op de troon. Dat zal ook voor hen zo zijn als ze de plaats van de jongste dat wil zeggen van een leerling innemen, van iemand die luistert naar een ander en onderwijs ontvangt. En als ze voorganger – letterlijk ‘degene die leiding geeft’ – willen zijn, laten ze dan dienen. Dienen is het zich ter beschikking van anderen stellen, opdat die anderen door hun dienst er beter van worden.

De vraag wie er groter is, hij die aanligt of hij die dient, is niet moeilijk te beantwoorden als het gaat om de beoordeling van verhoudingen onder de mensen in de wereld. Natuurlijk is hij die aanligt groter. Hij kan zich laten bedienen. Hij die dient, heeft slechts te doen wat hem wordt opgedragen. Onder onderdanen van Gods koninkrijk is het andersom.

De Heer Jezus is en geeft daarin het grote voorbeeld. Hij heeft vrijwillig de plaats van dienen ingenomen. Hij is in hun midden als de Dienende en Zijn discipelen zijn zij die aanliggen. Dit beeld van aanliggen en bedienen van gasten aan een tafel typeert de dienst van de Heer. Het laat zien dat Hij anderen verzorgt en voedt.

In alles wat Hij ooit van Zijn discipelen heeft gevraagd, is Hij Zelf altijd het volmaakte voorbeeld geweest. Hij zegt niet alleen hoe het moet, Hij laat zien hoe het moet en dat niet als een eenmalig voorbeeld, maar in Zijn hele leven. Wat Hij zegt, dat is Hij.

Copyright information for DutKingComments