Luke 23:2

Voor Pilatus

Er is niemand die het voor de Heer opneemt. Allemaal staan ze op tegen Hem en met z’n allen leiden ze Hem voor Pilatus (die van 26-35 na Chr. stadhouder over Palestina was). De Heer laat met Zich handelen zonder Zich te verzetten of te verdedigen (Js 53:7). Er komt geen dreigende taal uit Zijn mond. Zijn overgave in de handen van Zijn vijanden is indrukwekkend.

Als ze voor Pilatus staan, komen de beschuldigingen in alle hevigheid los. Ze moeten en zullen Pilatus laten zien wat voor een groot misdadiger hij voor zich heeft. Sluw als ze zijn, beschuldigen ze de Heer voor Pilatus niet van godsdienstige overtredingen, maar van politieke.

Elke beschuldiging is – hoe kan het ook anders – een bewuste, grove leugen. De oversten van het volk zijn niet onwetend. Ze handelen uitsluitend uit eigen belang. Mensen die dat doen, gebruiken alle mogelijke middelen om die eigen belangen zeker te stellen. Als daar de waarheid voor moet sneuvelen, rekenen ze af met Hem Die de waarheid is.

De Heer Jezus heeft nergens het volk afkerig gemaakt, maar in elke prediking aangedrongen op onderwerping aan God. Zij die zich in werkelijkheid niet kunnen bukken onder het Romeinse juk en van tijd tot tijd uitbarsten in onstuimig verzet, zijn de aanklagers die hier vooraan staan om hun ‘trouw’ aan de Romeinen te betuigen.

Ook dat Hij zou hebben verboden om de keizer belasting te betalen, is een directe leugen. Ze weten wel beter van de spionnen die ze nog niet zo lang geleden hadden uitgezonden. De Heer heeft hun op het hart gedrukt dat zij aan de keizer zullen geven wat van de keizer is en niet minder aan God wat van God is (Lk 20:20-25). Dat Hij van Zichzelf zegt dat Hij Christus is, een Koning, is waar en kan daarom geen beschuldiging genoemd worden. Dit is maar een kleinigheid vergeleken bij de blindheid van het ongeloof dat hun eigen Messias verloochent. Is Hij trouwens niet bij hen weggegaan toen zij Hem Koning wilden maken (Jh 6:15)?

Op de laatste beschuldiging gaat Pilatus in, want het is de enige beschuldiging die voor hem interessant is. Hij stelt daarover een vraag aan de Heer. Hij vraagt niet of Hij een Koning is, maar of Hij “de Koning der Joden” is. Zo willen de Joden Hem niet noemen, maar Pilatus noemt Hem wel zo. De Heer beantwoordt zijn vraag bevestigend.

Na alles wat Pilatus heeft gehoord, zowel van de overpriesters als van de Heer, komt hij tot de slotsom dat hij in “deze Mens” geen schuld kan vinden. De uitdrukking ‘Mens’ voor de Heer Jezus benadrukt dat het om Hem gaat als de ware Mens Gods. Het is het eerste getuigenis van de onschuld van ‘deze Mens’ van de zes getuigenissen die daarvan in dit hoofdstuk staan (Lk 23:4; 14; 15; 22; 41; 47).

Hij is de Zondeloze. Hij is onschuldig. Daarom zou Pilatus de Heer hebben moeten loslaten. Dat doet hij niet. Hij kent de gevoelens van het volk en hun opstandigheid. Daarom opereert hij voorzichtig, ervoor wakend niets te doen wat zij per se niet willen.

De leiders van de haatcampagne zijn niet van plan zich bij de uitspraak van Pilatus neer te leggen. Ze brengen naar voren dat de Heer door Zijn leren het volk opzet tegen het Romeinse gezag. En, zo benadrukken zij, het gaat hier niet om een incident. Deze gevaarlijke Mens is daarmee al lang en ook overal bezig. Hij is ermee begonnen in Galiléa en daarmee doorgegaan in Judéa. Zijn invloed is groot en daarom moet Hem voorgoed de mond worden gesnoerd.

Copyright information for DutKingComments