Luke 3:12-13

Vruchten van de bekering laten zien

De prediking van Johannes maakt diepe indruk op de menigten. Ze vragen wat ze moeten doen, welke vruchten er bij de bekering horen. Op deze vraag krijgen de verschillende groepen die bij Johannes komen van hem elk het passende antwoord. Wel lijkt er in de verschillende antwoorden die Johannes geeft een gemeenschappelijke wortel van het kwaad naar voren te komen, dat is die van de hebzucht, de geldzucht. Hoe we omgaan met geld, geeft uitstekend aan hoe het met ons hart is gesteld. Als Christus geen Heer is over ons geld en ons bezit, is Hij niet onze Heer.

De eerste groep moet van hun overvloed meedelen aan anderen. De tweede groep moet niet roven van anderen om zichzelf te verrijken. De derde groep moet tevreden zijn met wat ze heeft. Tegen de menigten in zijn algemeenheid zegt Johannes dat ze van hun welvaart moeten meedelen aan anderen die niets hebben.

Dit is een belangrijke graadmeter voor de werkelijkheid van de bekering. Als er leven uit God is, zal dat blijken uit het weggeven van ons bezit aan anderen. God is de gevende God. Wie de Goddelijke natuur heeft, zal zo handelen als Hij. De rijke overste is een illustratie van het tegendeel (Lk 18:18-30).

Een speciale groep in de menigten is die van de tollenaars. Ook zij zijn gekomen om gedoopt te worden en zij vragen wat er van hen wordt verwacht. Dat is een goede vraag. Iemand die pas tot bekering is gekomen, weet niet altijd direct hoe hij zich in alle dingen van het gewone leven moet gaan gedragen. Vaak zal er door de bekering wel een juiste aanvoeling zijn van wat gepast is, maar vaak ook moet daar eerst op worden gewezen. Dan zal de erkenning er ook zijn en het handelen volgen.

Het kenmerkende kwaad van de tollenaars is niet hun beroep, maar de wijze waarop ze het uitoefenen. Zij maken misbruik van hun positie en vorderen meer dan hun is opgedragen om aan belasting te innen. Johannes zegt hun wat ze moeten doen. In de bekering van Zacheüs de tollenaar zien we een illustratie van wat Johannes hier zegt (Lk 19:1-10; vgl. Lk 5:27-30). Zacheüs doet zelfs meer dan Johannes hier aan de tollenaars voorhoudt.

De soldaten vormen een andere speciale groep die bij Johannes komt met de vraag wat zij moeten doen. Ook voor de soldaten is hun beroep niet het kenmerkende kwaad, maar het misbruik dat zij maken van hun macht. Tevens laten zij duidelijk hun ontevredenheid merken over hun beloning. Soldaten van een bezettende macht hebben macht over anderen. De uitoefening van macht brengt vaak het slechtste in de mens naar boven. De hebzucht drijft hem ertoe zijn macht te misbruiken om zichzelf te verrijken ten koste van anderen. Plundering is stelen, het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het bezit van iemand anders, met gebruikmaking van geweld en zonder iemand te ontzien. Zulke mensen hebben geen geweten en zullen anderen gemakkelijk vals beschuldigen om zelf vrij te blijven van straf of er zelf beter van te worden.

Belangrijk is nog dat ze tevreden moeten zijn met hun soldij. Opstand tegen de meerdere, de werkgever, is nooit een werk dat bij bekering hoort. Tevredenheid is een kenmerk van geloof in een zorgende God en voorkomt ook dat er geplunderd wordt.

Copyright information for DutKingComments