Luke 9:29-30

De Heer Jezus in Zijn heerlijkheid

Als de Heer Jezus zo over Zijn komst in heerlijkheid heeft gesproken, belooft Hij aan sommigen van hen die bij Hem staan, dat ze die heerlijkheid zullen zien nog voordat ze zullen sterven. Dat wil zeggen dat ze niet het koninkrijk pas zullen zien nadat ze gestorven zijn en te Zijner tijd opgewekt worden om het koninkrijk binnen te gaan, maar dat ze bij hun leven het koninkrijk van God in zijn heerlijke en uiteindelijke vorm zullen zien.

Deze toezegging wordt al na ongeveer acht dagen ingelost. Lukas spreekt over “ongeveer acht dagen” omdat het getal acht het begin van een nieuwe periode voorstelt. Het getal zeven stelt een afgeronde periode voor. De zevende dag, de sabbat, wordt vervuld in de heerlijkheid van het vrederijk. Het nieuwe van de achtste dag is de vestiging van het koninkrijk van God, waarvan Christus het stralende middelpunt is en waarvan de heerlijkheid uitmondt in de eeuwigheid (2Pt 1:11; 2Pt 3:18).

De Heer neemt Petrus, Johannes en Jakobus mee omdat zij later pilaren in de gemeente zullen zijn (Gl 2:9) en Hij met het oog daarop hun geloof wil versterken. Daardoor zullen zij ook in staat zijn het geloof van anderen te versterken. Het doel van de Heer om de berg op te gaan is trouwens om te bidden. Dit is weer een treffende en kenmerkende opmerking voor Lukas die Hem als afhankelijke Mens voorstelt.

Als Hij zo in gebed is, krijgt Zijn gezicht een ander aanzien en ook Zijn kleding verandert. Zijn gezicht was dat van een gewoon mens, een gezicht dat niet tussen andere gezichten opviel. Nu verandert het. Lukas merkt alleen op dat het anders wordt, dat het een metamorfose ondergaat. Zijn gezicht krijgt de heerlijkheid die past bij de heerlijkheid van de hemel. Het is een heerlijkheid die wij ook krijgen als we naar Hem in Zijn heerlijkheid kijken, want daardoor worden we naar datzelfde beeld veranderd (2Ko 3:18).

Lukas vermeldt ook dat Zijn kleding lichtend wit wordt. Zijn kleding wijst op Zijn uiterlijk, Zijn gedrag. Zijn gedrag te midden van de mensen is altijd van onbesmette, stralende schoonheid, maar dat zien alleen zij die daar oog voor hebben. Aan Zijn uiterlijk is dat niet te zien. Nu wordt het ook uiterlijk waarneembaar. Dat hoort bij Zijn verschijning in heerlijkheid.

Mozes en Elia spreken met de Heer

Bij Zijn verschijning in heerlijkheid horen ook de heiligen. Zij maken deel uit van de heerlijkheid die Christus zal hebben als Hij in Zijn koninkrijk verschijnt. In dit tafereel zien we heiligen bij elkaar die elkaar op aarde nooit zijn tegengekomen omdat ze door vele eeuwen van elkaar gescheiden waren. Alle heiligen worden voorgesteld in twee grote Godsmannen van wie de een de periode van de wet en de ander die van de profeten vertegenwoordigt.

Mozes was de wetgever en Elia was de man die een volk dat van de wet was afgeweken terugriep tot de wet. In Mozes zien we een beeld van de ontslapen gelovigen en in Elia een beeld van de gelovigen die opgenomen worden zonder te sterven. Beide groepen hebben deel met Christus aan de heerlijkheid van het koninkrijk op grond van Zijn dood. Mozes en Elia spreken met Hem over deze dood.

In hun eigen tijd hebben Mozes en Elia over andere dingen gesproken. Mozes heeft de wet gegeven en Elia heeft moeite gedaan om het volk ernaar terug te brengen opdat de zegen zou kunnen komen. Nu er van de nieuwe heerlijkheid sprake is, hangt alles af van de dood van Christus en daarvan alleen. Al het andere verdwijnt.

De gelovigen zijn in dezelfde heerlijkheid als de Heer Jezus. Ze zijn er met Hem en spreken op een vertrouwelijke manier met Hem over dingen die Hem het meest na aan Zijn hart liggen. Ze spreken over Zijn “uitgang”, dat wil zeggen over Zijn lijden en dood als Zijn uitgang uit de wereld om terug te keren naar de hemel. Het woord dat hier voor ‘uitgang’ wordt gebruikt, is het woord ‘exodus’ dat ons bekend is van het gelijknamige bijbelboek. In dat bijbelboek slaat het woord op de ‘uittocht’ van de Israëlieten uit Egypte. Hier spreekt Mozes, die de leider was bij die uittocht, over de uittocht van Christus waarvan de uittocht uit Egypte een beeld is.

Dat maakt tegelijk duidelijk dat Zijn ‘uittocht’ ook de uittocht van Zijn volk uit deze wereld betekent. Daaraan denken de gelovigen als zij het avondmaal vieren. Bij het avondmaal eten en drinken zij tot gedachtenis aan Hem Die leed en stierf en verkondigen zij Zijn ‘uitgang’, Zijn dood (1Ko 11:26). Ze doen dat “totdat Hij komt” om ook hen uit de wereld te doen uitgaan om tot Hem te gaan in de lucht (1Th 4:17).

Mozes en Elia spreken als degenen die de raadsbesluiten van God begrijpen, want Zijn uitgang heeft nog niet plaatsgevonden.

Copyright information for DutKingComments