Malachi 1:13-14

Nog eens de houding van de priesters

In Ml 1:12 keren we terug naar de rauwe werkelijkheid van die dagen. Hoe vreselijk is het als mensen die belijden tot Gods volk te behoren Zijn Naam door hun spreken en hun gedrag oneer aandoen. Zij onteren Zijn Naam vooral, doordat zij hun offerdienst verrichten op een wijze die hun verachting voor God toont. Ze zeggen het niet, maar hun omgang met de tafel van de Heere, Adonai, de soevereine Heerser, en de offers tonen hun minachting daarvoor.

En daar blijft het niet bij. Ze vinden de dienst van de HEERE maar een vermoeiende, lastige bezigheid (Ml 1:13). Ze kunnen die dienst wel wegblazen, zo weinig betekent die voor hen. In een andere vertaling staat dat ze er de neus voor ophalen. Dat geeft wel aan hoe minachtend zij over de dienst aan God doen. De HEERE stelt Zich weer aan hen voor als “de HEERE van de legermachten”. Ze hebben met Hem te doen!

Zien we niet in onze dagen deze zelfde vermoeidheid in de dingen van de Heer? Zijn er niet christenen die ooit actief in de dienst van de Heer waren, maar nu moe geworden zijn? Ze zijn moe geworden, moe van het bidden, moe van het Bijbel lezen, moe van het denken aan de Heer, moe van de prediking van het evangelie, moe van de dingen van de Heer en moe van het volk van de Heer. Een belijdenis zonder praktijk en een dienst zonder toewijding leiden tot vermoeidheid in de dingen van de Heer. En als mensen ergens moe van worden, zullen ze dat ten slotte verachten.

De HEERE houdt hun ook voor met wat voor fraaie offers ze bij Hem komen. Ze brengen “wat geroofd” is. Een geroofd offer is het offer dat van een ander is gestolen en dat wordt gebracht alsof het hun eigen offer is. Zo kunnen we de woorden uit Gods Woord in onze dankzegging gebruiken zonder ze tot ons eigendom te hebben gemaakt. Dan stelen of roven we Gods woorden (Jr 23:30). We moeten geen uitdrukkingen overnemen omdat we ze mooi vinden en waarmee we indruk willen maken. God wil dat we eerlijk zijn en niet voorgeven dat we meer zijn dan we zijn. Hij wil graag dat we in onze eigen woorden Hem vertellen Wie de Heer Jezus is.

De HEERE herhaalt ook het brengen van wat “kreupel en ziek is” (Ml 1:13; Ml 1:8). Dit laat wel zien hoe diep Hij door hun minachting geraakt is. Ze moeten niet denken dat Hij hun graanoffer wel uit hun hand zal aanvaarden. Hun hand is niet rein, hun handelingen zijn niet zuiver. Daarom neemt Hij er niets uit aan. Het graanoffer spreekt van het volmaakte leven van de Heer Jezus. We kunnen God daar misschien heel wat over vertellen, maar als ons handelen onrein is, neemt Hij onze dankzeggingen niet aan. Hij luistert niet naar ons.

Wat geven wij aan de Heer? Geven wij Hem het beste van alles wat we hebben, of alleen dat wat we niet nodig hebben? Hoe besteden we bijvoorbeeld onze tijd? Staat Hij vooraan en bovenaan als we de dag beginnen? Zo kunnen we kijken naar onze bezittingen en naar onze capaciteiten. Dienen we Hem daarmee of onszelf en moet Hij genoegen nemen met de restanten?

De HEERE is een groot Koning

Het volk handelt net zoals de priesters. Er zijn mensen die een gelofte doen dat ze een gezond mannetjesdier aan de HEERE zullen offeren, maar ze offeren aan Hem “wat geschonden is”. Maleachi noemt iemand die zo handelt een “bedrieger”. Het is een bewuste, weloverwogen ‘wisseltruc’. Iets beloven maar het niet doen is voor de Heer een gruwel. Met een krachtig “ja, vervloekt” spreekt Maleachi zijn diepe verontwaardiging over een dergelijke handelwijze uit.

Het is te vergelijken met de zonde van Ananias en Saffira. Zij willen de indruk wekken dat zij al hun geld geven, terwijl ze stiekem een deel voor zichzelf hebben achtergehouden (Hd 5:1-11). Het is de huichelarij van zich vroom voordoen, maar handelen met het oog op eigen voordeel, zowel financieel als in aanzien.

God richt Zich in al Zijn grootheid op. Hij stelt Zich aan hen voor als “een groot Koning”. Hoe waagt de mens het zich tegen Hem te verzetten of Hem te minachten! Hij is “de HEERE van de legermachten”. Hij staat boven alle hemelse en aardse machten. Zijn Naam kan niet anders dan ontzag inboezemen, niet alleen onder Zijn volk, maar onder alle volken. Er is geen grotere autoriteit in de schepping dan de Zijne. Er is ook niets in het heelal dat niet onder Zijn regering en gezag staat. Als Israël zich dat bewust zou zijn, zouden ze inzien hoe dwaas het is om Hem te bedriegen. Hetzelfde geldt voor ons.

Copyright information for DutKingComments