Malachi 3:7-8

Oproep tot bekering en de reactie daarop

Dat God ondanks de ontrouw van Zijn volk Zijn plannen zal vervullen, ontslaat het volk niet van de verplichting zich te bekeren. Gods plannen en de verantwoordelijkheid van de mens sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Maleachi houdt het volk voor hoelang het al van Gods verordeningen is afgeweken en er niet naar geleefd heeft.

Alle generaties vóór hen zijn ontrouw geweest, en zij die een nieuwe generatie zijn, gaan in hetzelfde spoor. De HEERE roept hen op naar Hem terug te keren. Dan zal Hij naar hen terugkeren. Hij heeft Zich vanwege hun zonden van hen moeten afwenden, maar Hij zal Zich weer tot hen wenden als zij hun zonden belijden en daarmee ophouden.

Het volk ziet echter geen reden om terug te keren om de eenvoudige reden dat ze vinden dat ze niet afgeweken zijn. Ze staan weer klaar met een antwoord. Het klinkt weer brutaal: ‘Terugkeren? In welk opzicht dan? We zijn toch nette, oppassende leden van Uw volk? Wat een drukte maken Uw profeten van berouw en bekering. Waarom zijn wij in ongenade gevallen?’

Het volk beantwoordt de confrontatie met hun verkeerdheid door ontwijkende vragen. Ook smaden ze de profeet of dagen hem uit om eens wat duidelijker te zijn, wat meer bijzonderheden te vermelden. Zo reageren mensen als ze niet van plan zijn de waarheid onder ogen te zien. De oproep tot terugkeer prikkelt hun trots en brengt hen tot de vraag waarin ze dan wel moeten terugkeren. Het bewijst hoe afgestompt ze zijn in hun aanvoelen van wat zonde is. Het antwoord komt in de volgende verzen.

God beroven

God antwoordt op hun vraag waarin ze moeten terugkeren met een vraag waarin het antwoord opgesloten ligt (Ml 3:8). Het antwoord is dat het natuurlijk onmogelijk is om God te beroven. Toch stelt God die vraag, want Hij wil daarmee hun aandacht trekken en hen erover laten nadenken. In een bepaald opzicht beroven ze God namelijk wel, en dat is door Hem iets te onthouden. Met grote nadruk zegt Hij: “Werkelijk, u berooft Mij!”

Weer is de brutale reactie om die beschuldiging maar eens hard te maken. God moet maar eens aantonen waarvan ze Hem beroven. Direct komt het antwoord. Ze beroven Hem “van de tienden en het hefoffer”. Ze zijn ongehoorzaam aan wat Hij daarover heeft gezegd in Zijn Woord. Hij spreekt daarin vaak over het geven van de tienden, die er ook nog in verschillende soorten zijn (Lv 27:30-33; Nm 18:26-28; Dt 12:17-18; Dt 14:28-29).

Als het volk de tienden niet geeft, kunnen de Levieten en priesters, die van de tienden leven, ook hun werk niet doen en moeten ze omzien naar ander werk voor hun inkomen (Ne 13:10-13). Het hefoffer is ook een deel van het voedsel van de priester (Ex 29:27-28; Lv 7:34; Lv 10:14-15; Nm 5:9). Als het hefoffer niet wordt gebracht, missen ze daardoor voedsel.

Wanneer de Levieten door gebrek aan inkomsten ander werk moeten gaan doen, gaat dat ook ten koste van hun dienst aan God. God wordt op die manier beroofd van hun dienst. Het achterwege laten van het brengen van de tienden treft ook de weduwen en wezen. God heeft bepaald dat zij van de tienden moeten krijgen voor hun levensonderhoud (Dt 26:12). Wie God berooft, dat wil zeggen wie Hem onthoudt waar Hij recht op heeft, die sticht veel kwaad.

Wie God berooft, krijgt ook geen zegen, maar vloek (Ml 3:9). Het volk is er ellendig aan toe. Ze zuchten onder de vloek (Ml 2:2). Hier geeft God de oorzaak ervan aan. Ze beroven Hem en ze gaan daar maar mee door. En het is niet zomaar een enkeling die dat doet. Nee, het “volk in zijn geheel” maakt zich er schuldig aan. Maar ze weigeren in te zien dat de vloek die hen treft, hun eigen schuld is.

Copyright information for DutKingComments