Mark 1:44

Een melaatse genezen

Iemand die een onreine geest heeft, kan dat verborgen houden. Deze geest kan zich wel door schreeuwen uiten en zich op die manier bekendmaken, maar te zien is hij niet. Nu komt er iemand bij de Heer die melaats is. Melaatsheid is ook een beeld van onreinheid. Die onreinheid is echter niet verborgen te houden, maar is uiterlijk en voor iedereen waarneembaar.

Melaatsheid stelt de zonde van de eigen wil voor die naar buiten komt. Een melaatse is een beeld van een zondaar in wie de eigen wil van de mens is uitgebroken. We zien dit bij Mirjam (Nm 12:10), Gehazi (2Kn 5:27) en Uzzia (2Kr 26:19). Alleen God kan een melaatse genezen (2Kn 5:7). Deze ziekte heeft twee gevolgen. Het eerste gevolg is dat de melaatse verwijderd wordt van de dienst van God. Het tweede gevolg is dat hij ieder verontreinigt die met hem in aanraking komt.

Maar een melaatse kan tot Christus komen. Deze melaatse heeft geloof in de macht die in de Heer is. Hij gelooft dat Hij hem kan reinigen, maar hij is er niet zeker van dat Hij het ook wil. Dat betekent dat hij geen besef heeft van de liefde van Christus. Zijn gedachten over zichzelf houden de grootheid van de liefde die in Christus aanwezig is voor hem verborgen.

Het antwoord van de Heer getuigt van Zijn macht en Zijn ontferming. Als de man zijn verlangen heeft uitgesproken, doet de Heer wat ieder ander zou verontreinigen: Hij raakt de melaatse aan. Hij wordt daardoor niet verontreinigd. Zo dicht is Hij bij de onreine gekomen, dat Hij hem kan aanraken. De enige Reine onder de mensen nadert tot de zonde met als gevolg dat Hij wegneemt wat het teken of de uiting daarvan is. Het is Zijn vreugde om melaatsheid weg te nemen.

Het resultaat volgt onmiddellijk op het uitspreken van Zijn wil. De man is “terstond” van zijn melaatsheid gereinigd. Zo is het altijd als God spreekt. Hier spreekt God in zegen tot de mens. “Ik wil” duidt Zijn majesteit aan en ook Zijn liefde voor en bewogenheid met de melaatse. Hij zegt het met het oog op de reiniging van een zondaar van zijn zonden. In Johannes 17 zegt Hij nog een keer “Ik wil” (Jh 17:24). Daar zegt Hij het met het oog op de toekomst van allen die Hem toebehoren. Hij wil hen bij Zich hebben in het Vaderhuis.

Omdat Hij niet de eer van mensen zoekt, moet de man geen ophef over zijn genezing maken. Daarover spreekt de Heer hem streng toe. Zo streng als Hij daarover is, zo mild is Hij in het heenzenden van de man in vrijheid. Wel moet de genezen man nog naar het voorschrift van de wet handelen. Daarom moet hij naar de priester gaan.

De priester, in wie we de vertegenwoordiger van de wet zien, kan niet reinigen. Hij kan niets anders doen dan constateren. In Leviticus 13-14 wordt uitvoerig beschreven hoe hij ermee moet handelen. De priester zal verplicht zijn de genezing te erkennen en hij zal er getuigenis van moeten geven dat God in macht en genade aanwezig is in Christus. De reiniging van de melaatse bewijst dat Hij God is.

De Heer erkent nog de wet en de instelling van God met betrekking tot reiniging. Hij beveelt de man het voorgeschreven offer te brengen. Dat offer spreekt van het werk dat Hij Zelf zal volbrengen op het kruis. Na het brengen van het offer kan de gereinigde melaatse zijn leven in dienst van de Heer leven.

Ondanks het verbod gaat de man het toch zeer verkondigen en overal bekendmaken. Hij is daarom ongehoorzaam, want de Heer had het verboden. Voor ons geldt echter dat het geven van ons getuigenis erbij hoort om behouden te kunnen worden (Rm 10:9-10).

Bijval van mensen is voor de Heer Jezus alleen maar aanleiding om Zich terug te trekken. Er is nauwelijks iets wat mensen meer interesseert en invloed op hen heeft dan een wonderbare genezing. De moderne genezingsbewegingen baren veel opzien, ondanks het feit dat hun genezingen niet lijken op de genezingen die Christus heeft verricht. Heel wat genezers onttrekken zich ook niet aan het enthousiasme van het publiek, maar genieten er juist van.

Anders dan deze genezers zoekt de Heer naar geestelijke werkingen en niet naar emotionele aandoeningen. Hij is de afhankelijke (biddende), volmaakte (teruggetrokken), gehoorzame (predikende) Dienaar. Hij verwisselt hier de stad voor de woeste plaatsen, waar niemand komt, hoewel Hij steeds openstaat voor de smeekbede van eenieder die in nood is.

Copyright information for DutKingComments