Mark 11:27

Vraag naar het gezag van de Heer

Terwijl de discipelen al wandelend door de Heer onderwezen worden over het bidden in geloof, komen ze weer in Jeruzalem. In Jeruzalem gaat Hij weer naar de tempel, Zijn huis, het huis van Zijn Vader, en wandelt daar rond. Daar komen de godsdienstige leiders en bestuurders van het volk naar Hem toe. Omdat Hij in nederigheid tot Zijn tempel is gekomen, beseffen ze niet dat ze naderen tot Hem Wiens heerlijkheid de tempel vult. Hij neemt er de centrale plaats in, het gaat alleen om Hem.

Hij geeft er in de laatste dagen van Zijn leven op aarde voor het kruis onderwijs, tempelonderwijs. Hij doet dat naar aanleiding van vragen van Zijn tegenstanders. De eerste vraag betreft Zijn gezag. Deze vraag is van grote betekenis, ook als het gaat om wat vandaag Zijn huis is. Om iets van de gedachten van God over Zijn huis, de gemeente, de tempel van de levende God, te begrijpen, zullen we eerst Zijn gezag moeten erkennen. Verder maakt de vraag duidelijk dat zij niet van plan zijn om Zijn gezag te erkennen.

De leidslieden wagen het Hem te vragen naar Zijn gezag. Hoe vaak hebben ze al kunnen opmerken dat Hij alles doet op grond van het gezag dat Hem eigen is als de hemelse Heer Die als Messias tot Zijn volk is gekomen. Hun vraag naar Zijn gezag is net zo dwaas als de zon te vragen op welk gezag hij schijnt. Hun vraag bewijst dat er voor alles en iedereen plaats is in de tempel, behalve voor Hem aan Wie de tempel alleen toebehoort. En als er al iemand is die Hem dat gezag heeft gegeven, dan is dat Zijn Vader in de hemel. Hij handelt uitsluitend in opdracht van en in overeenstemming met Hem.

De Heer antwoordt niet op de vraag. Dat heeft geen zin. Mensen die niet willen zien, is niets duidelijk te maken dan alleen hun onzinnigheid. Daarom antwoordt Hij met een wedervraag en beveelt hun Hem te antwoorden. Als ze Zijn vraag beantwoorden, zal Hij antwoord geven op hun vraag op welk gezag Hij alles doet.

Zijn vraag heeft betrekking op Zijn voorloper, Johannes de doper. Johannes heeft op Hem gewezen als Degene Die na hem kwam, maar Die hem ook vóór was. Johannes heeft getuigd dat hijzelf de Messias niet was (Jh 1:20), maar dat de Messias onder hen was en dat hij daarom doopte met water (Jh 1:26). Als hun vraag oprecht was, moesten ze toegeven dat de doop van Johannes uit de hemel was en verband hield met Hem Die uit de hemel was gekomen. Zo richt de Heer Zijn woorden tot hun geweten. Als Hij Zijn vraag heeft gesteld, beveelt Hij nog een keer dat zij Hem antwoord geven op Zijn vraag.

Zijn vraag brengt zowel hun onbevoegdheid als hun onoprechtheid aan het licht. Ze weten dat ze moeten antwoorden ‘uit de hemel’, maar in hun verdorvenheid overleggen ze wat Hij daarop terecht zou antwoorden. Dat willen ze echter niet horen, want als ze Hem dan toch nog afwijzen, geven ze zichzelf bloot in hun ongeloof, waardoor ze hun aanzien onder het volk zouden verliezen.

Het alternatieve antwoord ‘uit de mensen’ willen ze ook niet geven. Als ze dat antwoord zouden geven, zouden ze het met de menigte aan de stok krijgen. Dat antwoord zou betekenen dat ze de dienst van Johannes zouden ontkennen en de menigte was nu juist zo onder de indruk van die dienst. Ook dan zouden ze de gunst van het volk verliezen. En dat willen ze niet, want ze zoeken de eer van mensen.

Het meest verstandige antwoord lijkt hun te zeggen dat ze het niet weten. Hun antwoord toont aan hoe hol en leeg de wijsheid van de mens is in tegenwoordigheid van God en Zijn wijsheid. Door hun antwoord verklaren zij hun volkomen onkunde aangaande de dingen van God. Met huichelaars wil de Heer Zich niet inlaten. Hij geeft hun geen antwoord op hun vraag.

Als wij niet beginnen met het erkennen wat van de hemel is, Zijn gezag, hoeven we niet te denken dat we iets van het onderwijs van de Heer leren kennen. Alleen zij die Hem erkennen in Zijn rechten over Zijn huis, zullen inzicht krijgen in Zijn gedachten over Zijn huis.

Copyright information for DutKingComments