Mark 12:24

Vraag over de opstanding

De satan heeft nog meer pijlen op zijn boog. De farizeeën mogen dan verslagen zijn, er is nog een andere groep tegenstanders die zich gewillig laat gebruiken voor een poging om de Heer in Zijn woorden te vangen. De sadduceeën vormen een vrijzinnige groep. Zij zeggen dat er geen opstanding is omdat die naar hun mening nooit is bewezen en ook niet te bewijzen valt. Hun redenering is dat wat je met je verstand niet kunt beredeneren en wat niet wetenschappelijk is vast te stellen, niet waar is.

Bij deze groep zien we dat heel de schijnbare sterkte van het ongeloof bestaat in het opwerpen van moeilijkheden, het opperen van denkbeeldige gevallen die helemaal niet aan de orde zijn. Zulke mensen redeneren vanuit de dingen van de mensen naar de dingen van God toe en kunnen dan niet anders dan tot dwaasheid en dwaling komen.

Zij nemen als uitgangspunt voor hun verzoeking een voorschrift van Mozes dat in de wet is opgenomen. Dat lijkt een goede basis om een discussie aan te gaan. Ze vergeten dat ze met de Wetgever Zelf te maken hebben. Het voorbeeld dat ze Hem voorhouden is in eerste instantie aannemelijk, het is iets wat in de praktijk mogelijk is. Het kan gebeuren dat iemands broer sterft zonder een kind na te laten en dat zijn vrouw alleen achterblijft. Nu had die man zeven broers, zo stellen de sadduceeën. Ook dat zou kunnen.

Op grond van het zogenoemde leviraatshuwelijk moest de eerste broer met haar trouwen om voor zijn overleden broer nageslacht te verwekken. Zo is dat ook door Mozes in de wet opgenomen (Dt 25:5). Het was zelfs al bestaande praktijk voordat de wet bestond (Gn 38:8) en zo gaat het ook in dit verhaal. De eerste broer trouwt met haar, maar ook hij verwekt geen nageslacht en sterft. De tweede broer vergaat het evenzo. Alle broers hebben haar ten slotte tot vrouw gehad, maar zijn gestorven zonder nageslacht te hebben nagelaten. Het verhaal van de sadduceeën eindigt ermee dat de vrouw sterft.

Dit dwaze voorbeeld is door hen aangehaald om de Heer de onzinnige vraag te kunnen stellen wie zij nu tot vrouw zou zijn in de opstanding. Hiermee willen ze de opstanding belachelijk maken. Alsof het probleem zich al niet zou voordoen als ze met twee broers getrouwd was geweest, willen ze in hun vermetelheid het voorbeeld zover doortrekken, dat Hij hier toch helemaal geen antwoord op zal hebben.

De Heer gaat helemaal niet op het voorbeeld in, maar zegt hun ronduit dat ze dwalen. Hij vertelt hun ook de oorzaak van hun dwaling en die is dat ze de Schriften niet kennen en dat ze ook de kracht van God niet kennen. Ondanks al hun aanmatiging dat ze verstandige, ontwikkelde, wetenschappelijk aangelegde mensen zijn, geven ze blijk van hun onwetendheid betreffende de Schriften. Wie de Schrift niet kent, dwaalt altijd en heeft er ook geen idee van waartoe de kracht van God in staat is.

De Heer vertelt hun hoe het in de opstanding is. Het antwoord is dat de vrouw in de opstanding van niemand zal zijn, want er bestaat in de opstanding niet iets dergelijks als een voortzetting of hervatting van aardse banden. In de opstanding zijn de gelovigen niet meer stoffelijk, maar hemels, zoals de engelen, en hebben ze een zuiver geestelijk bestaan. Engelen kennen geen geslachtelijke omgang, want dat hoort bij een lichamelijk, aards bestaan. Engelen nemen dan ook niet in aantal toe. De kenmerken van de engelen zijn van toepassing op de geestelijke familiebanden in de hemel. Er is volkomen Goddelijke liefde, niet beperkt tot een enkele persoon, maar tot alle kinderen van God.

Daarnaast zouden ze, als ze goed zouden lezen, uit het boek Exodus weten dat doden worden opgewekt. De Heer citeert uit de boeken van Mozes omdat deze boeken het meest in tel zijn bij deze vrijzinnige, rationele partij. God is de God van ieder van de aartsvaders persoonlijk: Hij is ”de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob”. Daarom staat Zijn Naam vóór ieder van hen afzonderlijk. Hij heeft het land aan hen persoonlijk beloofd, niet alleen aan hun nakomelingen. Ze zullen moeten opstaan om het aan henzelf beloofde land persoonlijk te bezitten. Het is onmogelijk dat de belofte die Hij hun heeft gedaan, niet door Hem wordt vervuld.

Abraham, Izaäk en Jakob zijn allang gestorven als God dit tegen Mozes zegt. Toch zegt God niet ‘Ik was de God van …’, maar “Ik ben de God van …” Zij zijn ten tijde van Mozes voor Hem niet dood, maar levend, want God staat niet in verbinding met doden, maar met levenden. Hij is de God van de levenden. De Heer onderstreept nog eens hoe erg zij wel dwalen.

Copyright information for DutKingComments