Mark 14:21

Viering van het Pascha

Het is avond geworden, de avond voor de laatste nacht van het leven van de Heer Jezus voor Zijn dood. Hij is Zich volmaakt bewust van alles wat over Hem zal komen. Hij vlucht niet, maar “kwam” met de twaalf. Elke stap van Hem is een bewuste stap in de richting van Zijn dood.

Dan gaan ze aanliggen en eten ze het Pascha. Terwijl zij in rust zijn en het Pascha eten, zullen ze hebben gedacht aan de uittocht uit Egypte en de wonderbare bevrijding die God heeft bewerkt. Plotseling worden hun gedachten opgeschrikt door een opmerking van de Heer Jezus. Hij wil hen nu niet bezig laten zijn met een herinnering, met het verleden, maar met het heden, met de vervulling van waar het Pascha naar verwijst.

Hij leidt Zijn opmerking in met “voorwaar”, waardoor Hij de zekerheid benadrukt van wat Hij gaat zeggen. Dan spreekt Hij over Zijn overlevering door een van hen. Hij doet dat zonder een naam te noemen. Hij wil dat ieder zichzelf beproeft (1Ko 11:28) en zich afvraagt of hij in staat is dat te doen. Het is ook het zichzelf afvragen: Waarom ben ik hier: uit liefde of uit gewoonte?

Zijn opmerking verstoort het feestelijke karakter van de maaltijd. De discipelen worden bedroefd en vragen Hem een voor een: “Ik toch niet?” Er is hier geen woordvoerder die namens de andere discipelen de vraag stelt, wie het is. Ieder komt persoonlijk met zijn vraag bij de Heer over een mogelijke betrokkenheid bij deze overlevering.

Dat geeft de vraag, die ieder van de elf discipelen stelt, iets wat tot ons hart spreekt. Niemand van hen, uitgezonderd Judas, denkt eraan Hem te verraden. Zijn woord is echter waar. Hun hart erkent dat en er is bij ieder van hen in de tegenwoordigheid van Christus’ woorden een groot wantrouwen in zichzelf. Er is bij hen geen trotse zelfverzekerdheid dat ze het niet zullen doen, maar hun hart buigt zich neer voor deze ernstige en vreselijke woorden. Ze hebben meer vertrouwen in de woorden van de Heer dan in zichzelf. Dit is een mooi getuigenis van hun oprechtheid en dat mag ons aanspreken.

De Heer noemt geen naam, maar geeft door een daad aan wie het zal doen. Deze daad van genegenheid, een uiting van vriendschap, zou het hart van Judas, als het nog niet geheel verhard was, moeten treffen.

De Heer spreekt erover dat Hij zal heengaan naar het kruis, een weg die in overeenstemming is met wat over Hem geschreven staat. Dat neemt echter de verantwoordelijkheid niet weg van de mens die Hem zal overleveren tot die weg. Hij spreekt uit dat deze mens beter niet geboren had kunnen worden.

Wat Hij zegt, heeft te maken met de verantwoordelijkheid van Judas. Judas is ten volle verantwoordelijk voor wat hij doet. Ook hij heeft kansen genoeg gehad om zich te bekeren, maar hij heeft niet gewild. Naarmate een mens uiterlijk dichter bij Gods zegeningen staat, raakt hij er in geestelijk opzicht verder van verwijderd als hij ze niet in zijn hart aanneemt.

Copyright information for DutKingComments