Mark 2:26

Aren plukken op de sabbat

Deze gebeurtenis in de korenvelden is een illustratie van het nieuwe dat de Heer is komen brengen. Er is vrijheid om op de sabbat van de aren te plukken en te eten. Hij is erbij. De zonen van de bruiloftszaal hebben de vrijheid om ook of juist op de sabbat te genieten van de zegeningen van het land.

Opnieuw laten de farizeeën van zich horen omdat ze weer iets zien wat niet strookt met hun opvattingen over de wet. Daar zijn ze ook op uit, ze speuren ernaar. Onvermoeibaar zullen ze op alles wijzen wat strijdig is met hun opvattingen die horen bij het oude kleed en de oude zakken. Ze spreken de Heer aan op het gedrag van Zijn discipelen.

Het is duidelijk dat er geen wet is die verbiedt op de sabbat van het koren van het veld te eten, integendeel (Lv 23:22). Hun afkeuring berust op een wet die ze zelf hebben gemaakt. Wetticisme maakt de wet altijd zwaarder dan God heeft gezegd. Het voegt menselijke opvattingen aan de wet van God toe, waarbij men alleen let op uiterlijke dingen en daar een systeem van maakt. Dat is een gevaar waaraan de mens voortdurend blootstaat. Zij die zich hieraan schuldig maken, tonen hun volledige onwetendheid ten aanzien van God Die erop uit is om genade te bewijzen.

In Zijn antwoord doet de Heer een beroep op hun kennis van de Schrift. De geschiedenis waarnaar Hij verwijst, is uit de tijd dat David, Gods gezalfde koning, nog verworpen was en op de vlucht was voor Saul. David leed toen gebrek en ook zij die bij hem waren. Dit is precies wat de farizeeën nu voor zich zien in de ware David met Zijn discipelen. Zij lijden ook honger.

De farizeeën hebben die geschiedenis natuurlijk al vele keren gelezen, maar ze hebben die nog nooit goed gelezen en daarom ook niet werkelijk begrepen. Ze hebben nooit de ware betekenis ervan gezien. De ware betekenis staat voor hen in de Persoon van Christus, maar zij zijn er blind voor omdat ze zich gedragen als Saul.

Zou het Gods bedoeling zijn geweest om door Zijn voorschriften Zijn gezalfde koning van honger te laten omkomen, samen met hen die bij hem waren? Daarvoor heeft God Zijn voorschriften niet gegeven. Als mensen ze hadden gehouden, was deze situatie nooit ontstaan. Nu Zijn gezalfde koning vervolgd werd, had een uiterlijk vasthouden aan voorschriften voor Hem niet de geringste waarde.

Het toonbrood, dat Gods volk in zijn eenheid voor Zijn aangezicht voorstelt (Lv 24:5-9), had die waarde voor Hem verloren omdat het volk zich van Hem had afgekeerd. Dit toonbrood had voor God geen symbolische betekenis meer. Door de verwerping van Zijn gezalfde koning beperkte God het eten van het toonbrood niet tot de priesters, maar mocht het door David en zijn mannen gegeten worden. David was door God tot een dienst geroepen, maar op de vlucht. Hij was heilig, dat wil zeggen voor God afgezonderd om Hem te dienen, en dat waren zijn manschappen ook, waardoor zij van dit heilige brood konden eten (1Sm 21:1-6).

Op gelijke wijze moet er naar de sabbat worden gekeken. De sabbat was niet bedoeld als een middel om het lijden van arme mensen te verzwaren. Hij was bedoeld als zegen. De sabbat was niet een dag om over de mens te heersen, maar was er tot welzijn en rust voor de mens, om door die dag zijn gedachten te richten op iets wat hoger was dan het werk van zijn handen. De farizeeën hadden van de sabbat een juk gemaakt, terwijl God die als zegen had bedoeld. Onder de wet zijn aan de sabbatsviering voorschriften verbonden, maar de Heer brengt de sabbat terug tot zijn oorspronkelijke, ware betekenis.

De sabbat is gefundeerd op twee grote Goddelijke waarheden: de schepping en de wet. Beide gebeurtenissen zijn van groot belang voor de mens en voor Israël. Maar de christen hoort bij geen van beide. Hij is niet verbonden aan de oude schepping, want hij is een nieuwe schepping, en hij is niet verbonden aan het aardse Israël, maar aan de hemelse gemeente. Voor de christen is daarom de eerste dag van de week de gedenkdag, want toen stond Christus op uit het graf en opende daarmee voor de christen de nieuwe wereld met een nieuwe stand van zaken.

Aan de farizeeën, die de betekenis van de sabbat hebben vervalst, laat Hij weten dat Hij de “Heer ook van de sabbat” is en niet zij. De Persoon van Christus staat boven alle inzettingen. De naam “Zoon des mensen” toont de heerlijkheid van Zijn Persoon als de verworpen, lijdende Mens. Als zodanig, en niet alleen als God, is Hij boven de sabbat verheven: Hij is Heer van de sabbat. Dat zal zichtbaar worden als de grote sabbat voor de schepping aanbreekt als Hij Zijn regering aanvaardt, dat is bij de invoering van het duizendjarig vrederijk. Dan zal Zijn volk, dat zijn allen die Hem toebehoren, daarin delen.

De vraag is of God in genade kan handelen en in soevereiniteit kan zegenen te midden van Zijn volk. Moet Hij Zichzelf onderwerpen aan het gezag van mensen die, terwijl zij zich tegen Zijn goedheid keren, een vals beroep doen op Zijn inzettingen? Of kan Hij goed doen naar Zijn eigen macht en liefde als Degene Die boven alles is verheven? Zal God Zich door de mens in het werk van Zijn goedheid laten beperken, dat in waarheid de nieuwe wijn is die de Heer Jezus aan de mens brengt?

Copyright information for DutKingComments