Mark 3:13

Roeping van de twaalf

Alle wonderen die de Heer verricht, doet Hij met inspanning. Steeds geeft Hij daarin van Zichzelf. Hij heeft het nodig om na een dag of periode van bezig zijn ten gunste van mensen Zich af te zonderen om met Zijn God te zijn. Dat doet Hij ook nu, maar Hij wil tegelijk ook anderen in Zijn werkzaamheden betrekken. Als de ware Dienaar wil Hij anderen leren om in navolging van Hem dienaren te worden. Daarom klimt Hij de berg op. Hij zondert Zich af van de mensen tot God en ontbiedt door soevereine verkiezing hen die Hij wil. En zij komen.

Door op de berg te klimmen laat Hij ons zien dat de oorsprong van Zijn bediening de hemel is en dat deze niet uit mensen is. Op de berg roept Hij de discipelen tot Zich, waaruit eveneens blijkt dat de oorsprong van hun bediening de hemel en niet uit mensen is (Hd 13:1-4; Gl 1:1). En zoals Hij Zelf is uitgegaan om te prediken (Mk 1:38), zo geeft Hij hier hun die Hij roept dezelfde opdracht.

Maar het begint ermee dat “zij bij Hem zouden zijn”. De prediking tot anderen moet gebeuren vanuit Zijn tegenwoordigheid. Hij bepaalt het moment van uitzending. Als de tijd van hun voorbereiding klaar is, zullen de twaalf uitgezonden worden. Na de opdracht om te prediken krijgen ze ook de macht om demonen uit te drijven. Wonderen zijn nooit op zichzelf staande gebeurtenissen. Ze zijn er om het Woord dat gesproken is te ondersteunen (Hb 2:3-4).

De Heer stelt ze aan. Hij heeft die bevoegdheid, want Hij is de Zoon van God (Mk 1:1). Hij geeft Simon ook een andere naam en noemt hem Petrus. Dat wijst op Zijn positie van gezag. Alleen personen die gezag over anderen hebben, hebben de bevoegdheid om namen te geven of te veranderen (Gn 1:18; Dn 1:7). Als Hij een naam verandert, heeft dat een betekenis. Petrus betekent ‘steen’. Petrus wordt in elke opsomming van de twaalf als eerste genoemd.

Jakobus en Johannes krijgen ook een andere naam. De naam die Hij hun geeft, laat zien dat Hij het karakter van deze mannen kent. Behalve dat die naam, “zonen van [de] donder”, op hun vurige temperament kan slaan, kan hij ook betekenen dat zij het Woord met bijzondere kracht namens God zullen spreken. God spreekt in de donder om vrucht te doen voortkomen in de woestijn (Jb 38:25-27).

Van de andere discipelen weten we weinig, van een enkeling niet veel meer dan zijn naam. Andréas brengt mensen bij de Heer (Jh 1:41-42; Jh 6:8-9; Jh 12:21-22). Filippus wordt door de Heer op de proef gesteld (Jh 6:5) en brengt Hem bericht over mensen die Hem zoeken (Jh 12:21-22). Bartholomeüs is dezelfde als Nathanaël (Jh 1:47). Mattheüs, ofwel Levi de tollenaar, is de schrijver van het evangelie dat zijn naam draagt. Thomas wil wel met de Heer sterven en heeft het tastbare bewijs nodig dat Hij is opgestaan (Jh 11:16; Jh 20:24-29).

Behalve Jakobus, de broer van Johannes (Mk 3:17), horen we hier nog van een Jakobus, de zoon van Alfeüs. Hij is dus iemand anders dan de broer van de Heer (Gl 1:19) en ook een andere dan Jakobus de kleine (Mk 15:40). Thaddeüs is de bijnaam van Lebbeüs (Mt 10:3); hij wordt ook wel Judas genoemd (Jh 14:22). Simon krijgt als toevoeging “de Kanaäniet” of ‘Zeloot’, wat ziet op zijn vroegere gewelddadige godsdienstige en politieke zienswijze.

De laatste die wordt genoemd, is Judas. Hij neemt bij elke opsomming van de discipelen de laatste plaats in, steeds met de vermelding van wat hij met de Heer zal doen.

Copyright information for DutKingComments