Mark 4:1-20

Inleiding

In het vorige hoofdstuk is het getuigenis van de Heilige Geest verworpen, evenals de Zoon des mensen persoonlijk. Als gevolg daarvan erkent de Heer de oude betrekkingen niet meer. In plaats daarvan vormt Hij nieuwe betrekkingen (Mk 3:35). Daarop volgt in dit hoofdstuk een beschrijving van Zijn dienstwerk.

1. In de vorm van gelijkenissen worden het verloop en de resultaten van Zijn dienstwerk getoond (Mk 4:1-20).

2. Ook zien we dat de verantwoordelijkheid van de discipelen met het oog op hun aandeel in dit werk aan de orde komt (Mk 4:21-25).

3. Tevens zien we de rust van hen die, terwijl zij werken, op God vertrouwen (Mk 4:26-29).

4. Ten slotte zien we aan het eind van dit hoofdstuk de omstandigheden waarin de discipelen verkeren tijdens hun dienstwerk (Mk 4:35-41). De storm waarin ze terechtkomen, wijst op de stormen die zullen komen om het geloof te beproeven, terwijl de Heer schijnbaar geen aandacht aan hen schenkt.

Gelijkenis van de zaaier

Dit hoofdstuk laat opnieuw zien hoe de Heer doorgaat met Zijn gewone werk van het geven van onderwijs. Velen worden daardoor aangetrokken. Omdat Hij bij de zee is en het gevaar groot is dat de menigte Hem erin drijft, neemt Hij plaats in een schip. Terwijl Hij daarin neerzit, spreekt Hij de menigte toe die op het land staat. Door plaats te nemen in een schip zondert Hij Zich af van het volk dat Hem, zoals we in het vorige gedeelte hebben gezien, in zijn godsdienstige leiders heeft verworpen, waar ze Zijn werk aan de duivel toeschrijven (Mk 3:22).

Hij begint wel weer met Zijn gewone werk, het onderwijzen, maar Hij geeft dit onderwijs in een andere vorm. In verband met de ontwikkeling die zojuist heeft plaatsgevonden in Zijn verhouding tot de Joden, gaat Hij gebruikmaken van gelijkenissen. De reden daarvoor legt Hij uit in de Mk 4:10-12.

Met de oproep “hoort!” (Mk 4:3) doet Hij een dringend beroep op de hele menigte om goed te luisteren naar wat Hij gaat zeggen. Hoewel Hij tot de menigte spreekt, gaat het toch om de toestand van iedere persoon afzonderlijk. Iedere persoon afzonderlijk is een soort grond waarin het zaad terechtkomt. Hij stelt hun een zaaier voor die uitgaat om te zaaien. Die zaaier is Hij Zelf. Hij gaat uit, Hij is uitgegaan van de Vader (Jh 13:3). Dat Hij Zich nu als de Zaaier voorstelt, houdt in dat het er niet langer om gaat dat Hij vrucht zoekt in Zijn wijngaard Israël – en daarvoor was Hij gekomen –, maar dat Hij door te zaaien die vrucht nu Zelf gaat voortbrengen.

Het zaad dat wordt gezaaid, komt op verschillende soorten grond terecht. De eerste soort is de verharde weg. Het zaad dat daar terechtkomt, wordt een prooi van vogels, want de grond is zo hard, dat het geen wortel kan schieten. De tweede soort waar een deel van het zaad terechtkomt, is rotsachtige bodem. Daar is wel een beetje aarde, waardoor het lijkt alsof dit zaad wel iets oplevert. Maar door de rotsachtige bodem heeft het zaad geen diepe wortels kunnen krijgen. Als dan ook de zon opkomt, verschroeit het. Weer een ander deel komt tussen de dorens terecht. Daar is wel aarde en kan het wortel schieten, maar het kan niet groeien vanwege de dorens die het verstikken, zodat er ook van dit zaad geen vrucht komt.

De vierde soort grond is de goede aarde. De zaden die daarin vallen, schieten op, groeien en geven vrucht. De vrucht wordt voorgesteld in verschillende mate. Er is zaad dat dertigvoudig vrucht draagt, er is zaad dat zestigvoudig vrucht draagt en er is zaad dat honderdvoudig vrucht draagt.

In Mattheüs 13 (Mt 13:23) is de volgorde andersom. Daar gaat het om de geschiedenis van het koninkrijk der hemelen zoals dat is toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van de mens. Alles wat is toevertrouwd aan de verantwoordelijkheid van de mens, begint goed, maar dan doet het verval zijn intrede en begint er een proces van verzwakking. Zo begint de gemeente op de Pinksterdag en de eerste dagen daarna goed, maar steeds meer wereldse invloeden zorgen ervoor dat die eerste kracht en frisheid gaandeweg afnemen.

Hier in het evangelie naar Markus gaat het om het werk van de volmaakte Dienaar. Dan neemt het resultaat steeds verder toe tot de volkomen maat.

Wat de Heer in het begin tegen de menigte zegt (“hoort”), zegt Hij aan het einde van de gelijkenis tot de enkeling die begerig is naar Goddelijk onderwijs. We moeten eerst horen om vrucht te kunnen voortbrengen.

Waarom gelijkenissen?

Zij die werkelijk belangstelling hebben voor de dingen van God, vragen de Heer naar de betekenis van de gelijkenissen. In Zijn antwoord hierop onderstreept Hij het onderscheid tussen de ongelovige Joden en Zijn discipelen. De laatsten zijn een beeld van het gelovig overblijfsel. Gelijkenissen maken openbaar wie echt bij Hem horen en wie niet. Zij die bij Hem horen, worden door Hem onderwezen over de verborgenheid van het koninkrijk van God. Aan hen vertelt Hij dat het koninkrijk van God aanvankelijk niet in uiterlijke heerlijkheid wordt opgericht, maar op een verborgen manier.

Deze verborgen vorm van het koninkrijk is het gevolg van het feit dat Zijn volk Hem verwerpt. Zijn verwerping door het volk betekent uitstel van de vestiging van het koninkrijk in macht en majesteit op aarde. In plaats daarvan wordt het gevestigd in de harten van hen die Hem als hun persoonlijke Heer erkennen (Rm 14:17).

De verborgenheid van het koninkrijk van God betekent dat Christus Zijn dienaren vertelt dat zij rekening moeten houden met wat zij in hun dienst in dat koninkrijk allemaal zullen tegenkomen. Het terrein is groot, maar we moeten erop rekenen dat de vrucht gering is en dat er voortdurend moet worden gewerkt om honderdvoudige vrucht voort te brengen. De oecumene – en we zien dat ook in snelgroeiende evangelische gemeenten – is gericht op grote vrucht die echter slechts een getal is. Zij bij wie het om grote getallen gaat, zijn blind voor het ware karakter van de dienst.

De gelijkenissen betekenen voor hen die ‘buiten’ zijn het oordeel. Zij willen zich niet buigen voor Hem omdat Hij niet beantwoordt aan hun verwachtingen als Messias. Zij erkennen alleen als Messias iemand die hen bevrijdt van het juk van de Romeinen, terwijl ze eraan voorbijgaan dat dit juk van vreemde overheersing het gevolg is van hun verlaten van God (vgl. Ne 9:35-36).

De gelijkenissen voorkomen dat zij zich bekeren en vergeving krijgen. De bekering die zij zouden laten zien als Hij niet in gelijkenissen zou spreken, zou namelijk geen echte bekering zijn. En de vergeving die zij zouden menen te bezitten, zou een ingebeelde vergeving zijn.

Uitleg van de gelijkenis van de zaaier

De Heer maakt duidelijk dat zij alle gelijkenissen zullen begrijpen als ze de gelijkenis van de zaaier begrijpen. Deze gelijkenis legt namelijk de basis voor alle andere gelijkenissen.

Hij zegt niet dat Hij Zelf de zaaier is, maar legt de nadruk op wat de zaaier doet. Dit past bij het karakter van dit evangelie waarin Hij wordt voorgesteld als de ware Dienaar. Bij een dienaar gaat het erom wat hij doet, niet wie hij is. Het werk van de Dienaar is het zaaien van het Woord, dat zijn de woorden van God. Alleen het Woord geeft vrucht. Vrucht wordt niet verkregen door beschaving, scholing, opvoeding of voorbeelden, hoe nuttig deze dingen ook zijn. De zaaier zaait alleen het Woord en niets anders. De uitwerking van het gezaaide Woord ligt niet aan het Woord, maar aan de bodemgesteldheid. De bodem waarin het zaad valt, stelt de geestelijke toestand voor van de mens die het Woord hoort.

Markus spreekt over het zaad als “het Woord”. Mattheüs spreekt over het zaad als “het Woord van het koninkrijk” (Mt 13:19), wat de inhoud van het Woord aangeeft. Lukas spreekt over het zaad als “het Woord van God” (Lk 8:11), wat de bron, de oorsprong van het Woord aangeeft.

De mensen die bij de weg zijn, zijn de mensen die een verhard hart hebben. Als zij het Woord horen, doet het niets bij hen. Ze staan zo onder invloed van de satan, dat deze het gezaaide Woord terstond wegneemt. In deze groep zien we de schriftgeleerden. Bij hen is de bodem zo hard, dat niets van het zaad kan opschieten. Demonische machten nemen het weg. Maar de toepassing is ook voor ons. Wij kunnen bijvoorbeeld zeggen: ‘Ik begrijp er niets van’ en vervolgens gaan we over tot de orde van de dag, zonder ook maar enige moeite te doen om te begrijpen wat we hebben gelezen. De satan wil graag dat wij zo reageren.

De volgende groep mensen bestaat uit hen die het Woord “terstond met vreugde aannemen”. Vreugde is echter nooit het eerste resultaat van het gezaaide Woord. Het eerste wat het Woord doet, is de mens aan zichzelf ontdekken, waardoor hij ziet dat hij een verloren zondaar is die de hel verdient. Als God iemand aanspreekt, doet Hij dat in het geweten, waardoor een besef van zonde en schuld wakker wordt (Hd 2:37). Als mensen het Woord direct met vreugde aannemen, is er geen wortel. Mensen kunnen emotioneel worden van wat ze zien of horen, zonder dat het geweten bereikt wordt (Lk 23:27-28). Zodra er druk op hen wordt gezet ter wille van hun belijdenis, zullen ze door de mand vallen. God gebruikt verdrukking of vervolging om de echtheid van het geloof te toetsen.

In deze tweede groep en ook in de volgende groep kunnen we de verwanten van de Heer zien. Zij zijn geen vijanden van Hem en het Woord. Er is een bodem waarin het zaad valt en opschiet. Toch is er geen vrucht. Dat gebeurt als het Woord alleen door het gevoel wordt aangenomen. Ze worden blij en krijgen een warm gevoel, maar het geweten blijft onaangedaan. Als ze weg zijn uit de sfeer van het Woord, zijn ze alles weer vergeten. Het gezaaide Woord heeft het hart niet overtuigd van zonde en van oordeel. Dat zou tot berouw brengen. De toepassing op ons is dat het gevaar bestaat dat allesbehalve ons geweten wordt aangesproken, waardoor wij niet worden gebracht tot een leven van toewijding aan Christus.

De derde categorie mensen die het Woord hoort, wordt vergeleken met hen die tussen de dorens zijn gezaaid. Die mensen leven in omstandigheden die zoveel invloed op hen uitoefenen, dat het gehoorde Woord erdoor wordt overwoekerd. De omstandigheden waarin zij leven, kunnen bestaan uit zorgen, rijkdom en begeerten.

Armoede en rijkdom zijn twee uitersten. Allebei hebben ze het grote gevaar dat ze ons zo in beslag nemen, dat we het Woord vergeten (Sp 30:8-9). Wie arm is, moet op zijn hoede zijn dat de zorgen hem niet zodanig in beslag nemen, dat het Woord zijn werk niet kan doen. Wie rijk is, moet op zijn hoede zijn dat hij niet wordt meegesleept door het bedrieglijke van de rijkdom waardoor hij losraakt van God en het Woord hem niets doet.

Voor alle mensen geldt dat begeerten naar allerlei andere dingen binnen kunnen komen, dat wil zeggen in het hart kunnen komen. De dingen die we hebben, zijn een gevaar, en de dingen die we niet hebben, zijn dat ook als we die willen hebben. Wat het oog ziet, wekt de begeerte het te willen hebben. Als iemand alleen maar daaraan kan denken, sluit hij zich af voor de werking van het Woord en het wordt onvruchtbaar. Ook dit heeft zijn toepassing op de gelovigen.

Zelfs in de goede aarde is er verschil in resultaat. Wat noodlottig is voor de ongelovige, kan bij de gelovige de vrucht ernstig schaden. Vrucht kunnen we als volgt omschrijven: de ontvangen zegen wordt teruggegeven aan God – wat we doen door Hem te aanbidden voor die zegen die Hij heeft gegeven – en het leven wordt geleefd in Zijn tegenwoordigheid en tot Zijn eer. Op deze wijze ontvangt God vrucht uit het leven van de Zijnen.

Zoals gezegd, zien we in het evangelie naar Mattheüs de omgekeerde volgorde omdat het daar gaat om wat de mens doet met wat aan hem is toevertrouwd en dan zien we dat daarin verval optreedt. Hier gaat het om de dienst en daarin zien we toename, omdat de dienst van de Heer erop gericht is dat we meer vrucht voortbrengen.

Copyright information for DutKingComments