Matthew 17:1-8

De verheerlijking op de berg

De Heer Jezus neemt Petrus, Jakobus en Johannes mee op een hoge berg. Deze drie discipelen zijn de “sommigen” van het vorige vers (Mt 16:28) tegen wie Hij heeft gezegd dat zij “de dood geenszins zullen smaken voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn koninkrijk”. In het tafereel dat volgt, krijgen zij een voorsmaak van wat het zal zijn als de Zoon des mensen in Zijn koninkrijk komt.

Deze gebeurtenis wordt ingeleid met de woorden “na zes dagen”. Zes dagen is de periode van de gewone arbeidsduur van de mens op aarde (Ex 20:9). Als de periode van de werkzaamheid van de mens is afgelopen, komt de zevende dag, de dag van rust. De sabbat, de zevende dag, is een beeld van de rust van het vrederijk. Daarvan geeft de verheerlijking op de berg een indruk en die mogen deze discipelen meebeleven. Van dat rijk is de Heer Jezus het stralende middelpunt. Alle aandacht gaat naar Hem uit.

In het bijzijn van de drie discipelen wordt Hij van gedaante veranderd. De Mens Die uiterlijk in niets van andere mensen te onderscheiden is, Die voor het natuurlijke oog geen “gestalte of glorie” heeft (Js 53:2), krijgt een ander, indrukwekkend, glorieus uiterlijk. Zijn gezicht straalt als de zon. De zon is het beeld van de hoogste heerschappij en heeft heerschappij over de dag (Gn 1:16). Zo zal Hij stralen in het vrederijk, waarover Hij als de Zon der gerechtigheid zal opgaan (Ml 4:2).

Dan zal ten volle werkelijkheid worden wat Zacharia, de vader van Johannes de doper, profeteert als hij spreekt over “de Opgang uit de hoogte” Die de voeten van Zijn volk zal richten op de weg van de vrede (Lk 1:78-79). Dat Zijn kleding wit wordt als het licht, wijst erop dat al de werken van Zijn heerschappij tijdens Zijn hele regering volmaakt rein en vlekkeloos zullen zijn. Hij zal op volkomen doorzichtige wijze het recht uitoefenen.

Petrus heeft dat later allemaal begrepen. Hij schrijft in zijn tweede brief dat hij en de beide andere discipelen “de kracht en komst van onze Heer Jezus bekendgemaakt” hebben als “ooggetuigen van Zijn majesteit”. Hij schrijft er ook over hoe zij hebben meegemaakt dat de Heer Jezus van God de Vader “eer en heerlijkheid” ontving “toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’”. Dit vond allemaal plaats toen zij “met Hem op de heilige berg waren” (2Pt 1:16-18).

Terwijl zij met Hem op de berg zijn, verschijnen Mozes en Elia aan hen. Ze verschijnen niet aan de Heer Jezus, want voor Hem zijn zij nooit verborgen geweest. Zij zijn altijd voor Zijn aangezicht. Mozes en Elia vertegenwoordigen de twee pilaren waarop het Joodse stelsel rust. Mozes is de stichter van het volk in verbinding met de wet. Elia is de hersteller van de relatie tussen God en het volk in verbinding met de wet. De discipelen hebben er geen moeite mee hen te herkennen. Ook zien we hier dat in de opstanding het onderscheid tussen personen gehandhaafd blijft, hoewel de aardse verhoudingen voorbij zijn.

De beide mannen spreken met de Heer Jezus. Uit het evangelie naar Lukas weten we dat ze met Hem spreken over de weg die Hij moet gaan om tot het vrederijk, waarvan ze hier een voorsmaak genieten, te komen (Lk 9:31).

Getuigenis van de Vader

Petrus begrijpt hier nog niet veel van de heerlijkheid van de Heer Jezus. In zijn enthousiasme stelt hij voor om drie tenten te maken voor de drie door hem zeer hooggeachte personen. Daarmee doet hij zeer tekort aan de heerlijkheid van Christus. Hij noemt de Heer wel als eerste, maar hij plaatst Hem toch op gelijke hoogte met Mozes en Elia. Hij ziet hen alle drie als mensen door wie God heeft gesproken, zonder te beseffen dat de Heer Jezus de God van Mozes en Elia is.

Petrus plaatst zichzelf ook te hoog door erover te spreken dat het goed is dat “wij” hier zijn. Hoe begrijpelijk het ook is dat hij dit tafereel wil vasthouden, geven zijn woorden ook aan dat hij alleen aan zichzelf en niet aan de andere discipelen denkt. Het geeft bovenal aan dat hij geen oog heeft voor het werk dat de Heer Jezus nog moest volbrengen. Daarover heeft de Heer wel gesproken, maar dat staat Petrus niet voor de aandacht.

Dan klinkt de stem van de Vader Die aan alle misverstanden van Petrus een einde maakt. De Vader geeft er getuigenis van dat Christus Zijn geliefde Zoon is en dat Hij in Hem welbehagen gevonden heeft. God heeft ook welbehagen in mensen die Zijn wil doen. Mensen schieten echter altijd tekort. De Zoon is de Persoon in Wie Hij altijd welbehagen heeft. De Zoon is de volkomen uitdrukking van de Vader. In alles wat Hij doet en zegt, beantwoordt Hij volledig aan Wie de Vader is. Daarom is Hij de Enige naar Wie geluisterd moet worden. De enige reden om naar Mozes en Elia te luisteren als zij spreken, is dat zij de woorden van de Zoon doorgeven.

De stem van de Vader komt uit de “lichtende wolk” die hen overschaduwt. De lichtende wolk is dezelfde die altijd boven de tabernakel aanwezig was. Het is de wolk van de heerlijkheid van God, door de rabbijnen ook wel sjechinah genoemd, het symbool van Gods woonplaats. De genade kan Mozes en Elia in dezelfde heerlijkheid plaatsen als die van de Zoon van God en hen met Hem verbinden. Als de onwetende mens, in zijn onwetendheid, deze drie personen naast elkaar wil plaatsen alsof ze in zichzelf eenzelfde recht hebben op het hart van de gelovige, is het nodig dat de Vader direct opkomt voor de rechten van Zijn Zoon.

Niemand dan Jezus alleen

Als de drie discipelen de stem van de Vader horen Die het welbehagen in Zijn Zoon uitspreekt, vallen ze op hun gezicht. Dit gebeurt echter meer uit angst dan om te aanbidden. Ze zijn nog te zeer verbonden aan de aardse heerlijkheid om de hemelse te kunnen waarderen. Dan komt de Heer bij hen. Hij, voor Wie deze stem gewoon is, bemoedigt hen, zoals Hij altijd deed toen Hij op aarde was, en zegt: “Weest niet bang.” Hij, Die het welbehagen van de Vader is, is bij hen. Waarom zouden ze dan bang zijn?

Als de discipelen hun ogen weer opslaan, zijn Mozes en Elia weg. Ze zien niemand anders “dan Jezus alleen”. Dat is het doel dat God ook met ons leven heeft. Hij wil elke steun van en waardering voor mensen van ons wegnemen, opdat we aan de Zoon alleen genoeg hebben. De eer die Zijn Zoon toekomt, kan niet met anderen worden gedeeld. Christus heeft recht op onze ongedeelde bewondering en dienst. We mogen wel bidden dat God ons een onverdeeld hart geeft (Ps 86:11).

Copyright information for DutKingComments