Matthew 20:20-21

Een plaats in het koninkrijk

Na Zijn indrukwekkende woorden over Zijn lijden, dood en opstanding komt de moeder van Johannes en Jakobus bij Hem. Ze eert Hem eerst. Ze is zich bewust van Zijn verhevenheid. Dan vraagt ze iets van Hem. Ze heeft de vraag nog niet gesteld, maar gevraagd of ze iets mag vragen. Hoewel de Heer weet wat haar bezighoudt, nodigt Hij haar uit te vragen wat zij wil. Haar verzoek is of haar zonen een vooraanstaande plaats in Zijn koninkrijk mogen hebben. Uit haar vraag blijkt haar geloof in Christus als Koning.

Hij antwoordt haar dat ze niet weet wat ze vraagt. Dit is een berisping. Zo’n vraag had ze beter niet kunnen stellen. De Heer openbaart het motief van de vraag door vervolgens de zonen een vraag te stellen. Zij zullen hun moeder hebben gevraagd om Hem de vraag te stellen over de begeerde positie in het koninkrijk.

Petrus heeft zojuist nog gevraagd wat hun deel zou zijn (Mt 19:27); de broers Johannes en Jakobus gaan een stapje verder en bepalen hun deel zelf door te vragen naar een voorname plaats in het koninkrijk. Hoewel ze om hun vraag door de Heer worden berispt, moeten we niet vergeten dat het hun verlangen was om dicht bij hun Meester en Heer te zijn. Zonder twijfel zullen ze dicht bij Hem zijn op de dag dat zij met hun medediscipelen op twaalf tronen zullen zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen (Mt 19:28).

De Heer reageert met een vraag die gaat over het drinken van een drinkbeker. Het drinken van een drinkbeker ziet op een vorm van lijden. De zonen van Zebedeüs antwoorden dat zij die drinkbeker kunnen drinken. Is dat overmoed? De Heer antwoordt niet dat ze de beker wel kunnen drinken, maar zegt dat ze die zeker zullen drinken. Over hun positie in het koninkrijk laat Hij Zich niet uit. Die zaak is in de hand van Zijn Vader en Die heeft voor ieder een plaats bereid.

Wat de moeder voor haar zonen aan de Heer vraagt, krijgt zij niet. Het is uitzonderlijk dat we lezen dat een moeder iets voor haar kinderen aan de Heer vraagt wat niet door Hem wordt verhoord. Dat komt door wat er wordt gevraagd. Een vraag met het oog op nood wordt altijd verhoord. Hier gaat het om een vraag naar beloning voor haar zonen, een eerbewijs aan hen, en dat verzoek kan Hij niet inwilligen.

Als de tien andere discipelen dit horen, nemen ze het de twee broers zeer kwalijk. Maar waarom nemen zij het Johannes en Jakobus kwalijk? Hebben ze misschien last gehad van concurrerende gevoelens?

Copyright information for DutKingComments