Matthew 21:33-41

Gelijkenis van de landlieden

De Heer gaat door met Zijn onderwijs. Hij voegt er nog een gelijkenis aan toe die hun positie duidelijk moet maken. Met de woorden “hoort een andere gelijkenis” beveelt Hij dat ze verder moeten luisteren. Deze gelijkenis gaat niet alleen over hun gedrag ten opzichte van God zoals in de vorige, maar ook over Gods handelwijze met hen. In deze gelijkenis komen drie aanklachten tegen Israël naar voren:

1. geen vrucht voor God;

2. mishandeling en doden van Gods slaven, de profeten;

3. de afwijzing van en moord op de Zoon.

De voorstelling van alles wat de heer van het huis aan zijn wijngaard doet, berust op de gelijkenis waarin Israël met een wijngaard wordt vergeleken waaraan God alles heeft gedaan om hem vrucht te laten voortbrengen (Js 5:1-2). Daarin zien we de bijzondere gunst van God voor Israël. Zij moeten dat als kenners van de wet hebben herkend.

Als al het werk met het oog op het verkrijgen van vrucht is verricht, verhuurt de heer zijn wijngaard aan landlieden. Zelf gaat hij naar het buitenland, maar blijft in het buitenland ten nauwste betrokken bij zijn wijngaard. Hij weet precies wanneer het de tijd van de vruchten is. Op die tijd zendt hij zijn slaven om “zijn” vruchten te ontvangen. De vruchten zijn van hem, ze behoren hem toe.

Maar de landlieden zijn niet van plan om de heer zijn vruchten te geven. Ze beschouwen de slaven van de heer als indringers op hun terrein en handelen daar ook naar. De ene slaaf slaan ze, de andere doden ze en weer een ander wordt door hen gestenigd. Omdat de heer graag vrucht wil ontvangen, stuurt hij nog meer slaven. Maar als die bij de landlieden komen, ondergaan ze hetzelfde lot.

Terwijl de heer weet wat ze met zijn slaven hebben gedaan, doet hij nog een laatste poging om van de vruchten te ontvangen. Hij ziet nog één mogelijkheid de landlieden te bewegen hem zijn vruchten te geven. Hij zal zijn zoon zenden. Ze zullen toch zeker wel respect hebben voor zijn zoon en hem ontzien.

Maar wat blijkt? Als de zoon verschijnt, komen het verderf en het egoïsme op de vreselijkst denkbare wijze tot uiting. De landlieden weten dat hij de erfgenaam is. Omdat zij zijn erfenis zelf willen hebben, ontzeggen ze hem zijn recht daarop. Om deze boze opzet te doen slagen besluiten ze dat ze de erfgenaam zullen doden. Ze voegen de daad bij het woord. Willens en wetens doden zij de erfgenaam, de zoon van de heer van het huis en van de wijngaard.

Hiermee is de proefneming met de mens ten einde. De vraag naar zijn ware toestand is beantwoord. Gods pogingen om vrucht uit Zijn wijngaard te krijgen, zijn voorbij. De natuurlijke mens heeft zijn volkomen haat getoond tegen God en wat van Hem komt. Verdere proefneming is zinloos. De toestand is hopeloos. Wat rest, is oordeel.

De aanwezigheid van een Goddelijk Persoon in liefde en goedheid, een Mens onder de mensen, geeft hun uiteindelijk alleen maar de gelegenheid om op de meest boosaardige manier God te beledigen. Nu blijkt ten volle dat de mens verloren is. Het bewijs van de verdorvenheid van de mens is onloochenbaar.

Gevolgen van de verwerping

Ten slotte komt de heer van de wijngaard zelf. Dan is niet de vraag wat de landlieden met de heer zullen doen, maar wat de heer met die landlieden zal doen. De Heer Jezus stelt de leidslieden die vraag. Ze weten het juiste antwoord te geven. Dit antwoord maakt duidelijk dat ze een moreel juist antwoord kunnen geven, terwijl ze er tevens blind voor zijn dat ze met dit antwoord hun eigen oordeel hebben geveld. Ze gaan zelfs nog verder door te zeggen dat de wijngaard aan anderen zal worden gegeven die de vruchten op hun tijd zullen afgeven. Ook dat is gebeurd, namelijk toen de behoudenis tot de volken ging.

De Heer verwijst naar de Schriften die ze zo goed kennen. Het gedrag van de leidslieden is duidelijk geopenbaard in hun eigen Schriften. Hij past Psalm 118 toe op de gelijkenis die Hij zojuist heeft uitgesproken (Ps 118:22-23). De zoon is de steen, de landlieden zijn de bouwlieden. Zoals de landlieden de zoon hebben verworpen, zo hebben de bouwlieden de steen verworpen. Maar God heeft het zo gemaakt, dat de verworpen steen de belangrijkste steen van het gebouw wordt. Dat is iets wat geen mens kon bedenken; dat kon alleen Hij bedenken.

Het is dan ook wonderlijk in de ogen van het gelovig overblijfsel in de eindtijd, waarover deze psalm spreekt. Het is een verbazing die ze in de eindtijd als een belijdenis zullen uitspreken als ze Hem zullen zien Die zij doorstoken hebben (Zc 12:10).

De Heer vervolgt met de uitwerking van de gelijkenis en sluit daarbij aan op het oordeel dat zij zelf hebben geveld in hun antwoord op Zijn vraag (Mt 21:41). “Het koninkrijk van God” wordt van hen weggenomen, want dat is aanwezig in Zijn Persoon (Lk 17:21). Hij zegt niet dat het koninkrijk der hemelen van hen wordt weggenomen, want dat hadden ze niet. De Heer Zelf zal bij hen weggaan.

Hij is de toetssteen voor ieder mens. Allen die over Hem vallen, zullen verbrijzeld worden. De leidslieden zijn zulke mensen. Zij zijn op deze steen gevallen, ze zijn eroverheen gevallen, erover gestruikeld omdat zij die steen hebben veracht. Daarom zal die steen in de laatste dagen op het opstandige volk vallen en het verpletteren. Dat zal gebeuren bij de terugkomst van Christus naar de aarde (vgl. Dn 2:34-35).

Het is de leiders duidelijk dat de Heer Jezus in Zijn gelijkenissen hen bedoelt. Daarom proberen ze Hem te grijpen, maar tegelijk denken ze aan de volksgunst die ze niet willen verliezen. Evenals in Mt 21:26 laten zij zich ook hier leiden door hun vrees voor mensen, hun vrees om het aanzien te verliezen dat zij menen te hebben. Vrees voor de menigte beteugelt hun handelen, zoals in Mt 21:26 die vrees hun tong heeft beteugeld.

Copyright information for DutKingComments