Micah 6:1

Inleiding

De voorgaande hoofdstukken tonen Gods uiterlijke handelingen met Zijn volk. In de laatste twee hoofdstukken zien we de wegen van Zijn Geest met dit volk. Zowel de politieke geschiedenis als de geestelijke toestand van het volk wordt door alle profeten voorgesteld, evenals het herstel en de bekering van Israël.

Micha 6 is in de vorm van een twistgesprek gesteld. Deze vorm vinden we bijvoorbeeld ook in Jesaja 1 en in Micha 1. Het hoofdstuk geeft een contrast tussen de gepastheid en rechtvaardigheid van Gods eisen en de ondankbaarheid en het bijgeloof van Israël die de oorzaak zijn van ruïne en oordeel. De profeet kijkt niet naar de toekomst vol zegen, maar naar het heden vol zonde.

De rechtszaak van de HEERE

Micha begint dit laatste deel van zijn profetie met de oproep om te luisteren naar wat de HEERE zegt (Mi 6:1; Mi 1:2; Mi 3:1). Voordat hij het woord van de HEERE doorgeeft, komt het eerst tot hemzelf. De HEERE geeft hem het bevel om op te staan en zijn stem te verheffen. Micha moet de bergen ter verantwoording roepen, wat wil zeggen dat hij hen tot getuigen maakt van de rechtszaak die de HEERE in de komende verzen met Zijn volk voert. Ook de heuvels moet hij zijn stem laten horen.

De onbezielde schepping in zijn hele uitgestrektheid moet luisteren naar de rechtszaak van de HEERE (Mi 6:2). De hoogste hoogten, dat zijn de “bergen”, en de diepste diepten, dat zijn de “vaste fundamenten van de aarde”, die diep onderin de aarde zijn, de dragers van de aarde, en alles daartussen worden opgeroepen om getuige te zijn van Zijn rechtszaak. Drie keer wordt in Mi 6:2 die rechtszaak genoemd. Het is dan ook een bijzondere rechtszaak, want de andere partij in de rechtszaal is “Zijn volk”, “Israël” (Mi 6:2; vgl. Dt 32:1; Js 1:2; Jr 2:12-13).

Bij “bergen” en “heuvels” kunnen we ook denken aan het verantwoordelijke deel van het volk dat een bepaalde machtspositie inneemt, misschien de koning of de leiders van het volk. Bij de “vaste fundamenten van de aarde” (of het land) gaat het misschien om degenen die zouden moeten waken over de beginselen waarop de samenleving van Israël berust. Wellicht het priesterschap.

God heeft altijd een geschil met hen die in ongehoorzaamheid aan Hem wandelen. Hij kan geen gemeenschap hebben met mensen die niet voor Zijn Woord buigen en zeker niet als dit mensen betreft die Hij in een speciale betrekking tot Zich heeft gebracht. Zijn volk heeft Hij met alle zorg omringd en van alle zegen voorzien. Maar hun reactie daarop is er een van de grootst mogelijke ontrouw en ondankbaarheid. Ze hebben de HEERE de rug toegekeerd en Hem met verachting behandeld. Waaraan heeft Hij dat verdiend? Dat vraagt Hij het volk in het volgende vers.

Hoe reageren wij op de vele bewijzen van Zijn zorg voor ons en op de vele zegeningen die Hij ons heeft gegeven?

Copyright information for DutKingComments