Nahum 2:11-13

Een spotvraag

Tegenover het snoevende “waar?” dat uit de mond van de koning van Assyrië komt (2Kn 18:34), klinkt hier het uitdagende “waar?” uit de mond van de HEERE. Het beeld van de leeuw toont de rovende begeerte van de leiders en het volk van Ninevé. De leeuw is een dier dat vaak in Assyrische inscripties voorkomt. Koningen van Ninevé vergeleken zichzelf daarmee. Als leeuwen verscheurden zij de inwoners van overwonnen steden.

In de geest ziet Nahum de stad als weggevaagd. Hij kijkt naar de plaats waar ze eens stond, maar ziet haar niet meer. Het was een stad vol roofzuchtige heersers die als leeuwen volken verscheurden, hun schatten plunderden en daarmee Ninevé vulden. Van al die verschrikkingen is niets over.

Om het beeld nog indrukwekkender te maken gebruikt Nahum verschillende benamingen en verschillende leeftijden van de leeuwen. Acht keer gebruikt hij in de Na 2:11-13 een woord voor leeuw, in verschillende samenstellingen. Hij heeft het over de mannelijke leeuw, het vrouwtje, de jonge leeuw die zelf al jaagt en de jonge leeuw, de welp, die hiertoe nog niet in staat is. Alles was onder haar controle, niemand schrok haar op, zo zeker was ze van haar macht.

De verscheurende aard van Ninevé

Gaat het in Na 2:11 om de stad, in dit vers gaat het om de inwoners. Ninevé heeft op wrede, meedogenloze manier gedood en daarmee de stad voorzien van buit. De stad heeft daarvan in overdadige, gulzige mate genoten.

De HEERE zal Ninevé oordelen

Met de beginwoorden “zie, Ik zál u” kondigt de HEERE het oordeel aan over de grenzeloze tirannie van Ninevé. Hij spreekt hier in Zijn majesteit als “de HEERE van de legermachten”. Alle machten in de hemel en op de aarde zijn aan Hem onderworpen. De strijdwagens worden verbrand. Dat is het einde van haar militaire macht. Daarop vooral vertrouwden de Assyriërs.

Ook de hele uitstraling van macht, die in de jonge leeuwen wordt gezien, wordt verteerd. Dat gebeurt door het zwaard van de vijand. Als de leeuw verslagen is, is ook zijn prooi, alles wat hij in zijn macht had, uitgeroeid. De gezanten, de boodschappers die koninklijke bevelen overbrachten en ze ook uitvoerden (1Kn 19:2; 2Kn 19:23; Js 37:9; 14; 24), zullen niet meer worden gehoord (vgl. Ez 19:9).

Copyright information for DutKingComments