Nehemiah 10:1-27

Inleiding

In de Ne 10:1-27 staan de namen van hen die hun zegel onder de vaste overeenkomst zetten. Na te hebben opgehouden met kwaad te doen willen ze nu leren goed te doen (Js 1:16-17).

Het aangaan van een overeenkomst of verbond, hoe goed bedoeld ook, is toch een miskenning van het onvermogen van de mens om aan de verplichtingen ervan te voldoen. Dat is gebleken bij de Sinaï, waar ze zich hebben verplicht alles te doen wat God zegt (Ex 24:3; 7; Hd 7:53), en onder Josia (2Kn 23:3; Jr 3:10).

Het aangaan van een verbond geeft de schijn dat het in de toekomst beter zal gaan. Maar in de mens is daarvoor geen garantie aanwezig. Integendeel. Elke belofte die een mens aflegt om niet meer in een bepaalde fout te vallen, toont een gebrek aan zelfkennis. Toch is in die tijd de wet de grondslag van Gods handelen met de mens. Daarom is het deze Israëlieten niet kwalijk te nemen dat ze zichzelf deze verplichting opleggen. Het geeft hun oprechte verlangen aan om te voldoen aan Gods wil.

Pas met de komst en verwerping van Christus verandert de grondslag van Gods handelen met de mens. Het kruis is het grote keerpunt daarin. Bij het kruis is de volkomen hopeloosheid om van de mens nog iets goeds te verwachten ten volle gebleken. Ieder die zich nu nog stelt op de grondslag van de wet, heeft nog niet tot zich laten doordringen wat de betekenis van het kruis is. Maar tot die tijd staat de mens onder de zichzelf opgelegde verantwoordelijkheid om aan Gods inzettingen te gehoorzamen. Daarom is het voor hen die hier tot het verbond toetreden de juiste weg.

Nehemia en de priesters tekenen

Nehemia is de eerste die zijn handtekening zet. Daarna zetten tweeëntwintig priesters hun handtekening. Opmerkelijk genoeg ontbreekt de handtekening van Ezra. Zou hij inzien dat een handtekening geen garantie is? Wat voor de een goed is, daaraan hoeft een ander geen deel te hebben. Waarschijnlijk begrijpt Ezra, door meer inzicht in Wie God is en wie de mens is, dat God hem niet roept om zijn handtekening te zetten. Dit soort onderscheid tussen gelovigen vinden we in de gemeente in Rome. Daar treffen we zwakke en sterke gelovigen aan. Zij moeten leren met elkaar om te gaan en elkaar te verdragen in zaken die met het geweten te maken hebben (Rm 14:1-23; Rm 15:1-7).

De Levieten tekenen

Na de priesters tekenen zeventien Levieten het verbond. Onder hen zijn er veel die de mond van de vergadering zijn geweest in het gebed (Ne 9:2; 5). Dit toont aan dat zij zelf onder de indruk zijn van wat ze hebben gezegd, en dat zij anderen geen lasten willen opleggen die ze zelf weigeren aan te raken. Zij die voorgaan in het gebed, moeten ook voorgaan in ieder ander goed werk.

De hoofden van het volk tekenen

Na de Levieten hebben vierenveertig van de hoofden van het volk hun handtekening gezet dat zij Gods geboden willen houden. Als hoofden van het volk doen zij dat ook voor allen die zij vertegenwoordigen en op wie zij door hun positie invloed hebben. Hun namen zijn hier vermeld tot hun eer als mannen die ijverig werkzaam zijn om de dienst van God te laten herleven en in stand te houden in hun land. De nagedachtenis van zulke mannen zal tot zegening zijn.

Het is opmerkelijk dat de meesten van hen, die eerder zijn genoemd als hoofden van huizen (Nehemia 7), hier genoemd worden onder de eersten van de hoofden van het volk die het verbond ondertekend hebben. Opmerkelijk is ook dat velen die tegenwoordig hoofd zijn, dezelfde naam dragen als zij, die hoofden zijn bij de uittocht uit Babel (Ea 2:3-35).

Copyright information for DutKingComments