Nehemiah 10:30

De zichzelf opgelegde verplichtingen

Allen die de overeenkomst zijn aangegaan, worden “broeders” genoemd. Ze nemen allen voor God dezelfde plaats in. Ook de “vooraanstaanden” onder hen zijn “broeders”. Trouw aan God vernedert de hoge en verhoogt de geringe. Ze zijn niet alleen verbonden door familiebanden, maar ook door een gemeenschappelijk verlangen. Ze willen allen gehoorzaam zijn aan de wet van God.

De vooraanstaanden sluiten het verbond door hun handtekening en hun zegel. Het volk bevestigt met een vloek en een eed dat ze de wet zullen gehoorzamen. Ze verklaren daarmee plechtig hun oprechtheid voor God, terwijl ze Zijn rechtvaardige toorn inroepen als zij trouweloos handelen.

Als toepassing voor ons, die niet onder de wet staan, kunnen we zeggen dat de verplichting die zij aangaan om de wet te gehoorzamen voor ons een vernieuwing van de wens om te gehoorzamen inhoudt. Gehoorzaamheid is een grondbeginsel in het leven van de christen op elk terrein van zijn leven: familie, maatschappij en gemeente. Voor ons geldt de vermaning van Barnabas, die de gemeente in Antiochië vermaant “met het voornemen van hun hart bij de Heer te blijven” (Hd 11:23) en dat we dat laten gelden voor alle genoemde terreinen.

De Ne 10:29-31 beschrijven de verplichtingen waaraan het volk zichzelf en hun gezinnen onderwerpt. Het verbond heeft betrekking op

1. hun persoonlijke wandel (Ne 10:29),

2. hun kinderen met het oog op de huwelijksverbintenissen die zij aangaan (Ne 10:30) en

3. het houden van de sabbat en het sabbatsjaar (Ne 10:31).

De eerste verplichting is dus die voor ieder persoonlijk, de tweede voor de kinderen. Als er geen gehoorzaamheid is in het persoonlijk leven of in het gezin, kan God onmogelijk geëerd worden. Gehoorzaamheid brengt scheiding met de wereld teweeg. De vriendschap met de wereld wordt opgegeven en in plaats daarvan komt er toewijding aan God. Zij willen wandelen in Gods wet, dat wil zeggen in onderworpenheid aan de heilige Schrift. De persoonlijke gehoorzaamheid aan Gods Woord is het uitgangspunt.

In de tweede plaats willen zij de afzondering handhaven van de volken van het land en daarom willen zij hun kinderen niet toestaan een ongelijk juk aan te gaan. Afzondering van het kwaad en toewijding aan God is het eerste gevolg van gehoorzaamheid.

Ten derde willen zij God eren door het houden van de sabbat en niet toegeven aan hebzucht naar aanleiding van wat de volken aanbieden op die heilige dag. De sabbat is de rust van God waarin Zijn volk mag delen.

Ten vierde zeggen ze toe in het zevende jaar het land braak te laten liggen, want omdat zij dat niet hebben gedaan, zijn zij destijds naar Babel weggevoerd (Ex 23:11; Lv 26:33-35). Het betekent ook dat zij de schulden die hun broeders tegenover hen hebben, niet zullen opeisen en daarmee niet toegeven aan de geest van heersen. Het sabbatsjaar is het jaar van vrijlating en kwijtschelding (Dt 15:1-2).

In die geest wil God dat wij met onze broeders en zusters omgaan. Dit zijn allemaal lessen voor ons, als wij Christus Zijn plaats als Hoofd willen geven en willen handelen naar de eenheid van Zijn lichaam, de gemeente, en de eenheid van de Geest willen bewaren. Zijn wij niet ontrouw geweest aan het Woord van God? We hebben ons beroemd op onze positie in Christus, maar we hebben ons niet persoonlijk onderworpen aan Gods Woord. De stem van mensen in de gemeente klinkt luider dan de stem van God door het Woord. De traditie heeft meer gezag dan de Schrift.

Hebben we ook niet de ware afzondering gemist? We zijn misschien wel afgezonderd van kerkelijke systemen, maar in onze handel en wandel lijken we op mensen van de wereld. Is de geest van de wereld niet in onze huizen en in de gemeenten gekomen? Wat zegt gemeentelijke afzondering als we op andere wijzen met de wereld verbonden zijn?

Zijn we soms niet koel in onze betrekkingen tot Godvrezende gelovigen van wie we soms in een kleinigheid van mening verschillen, terwijl we in warme hartelijkheid met wereldse mensen omgang hebben? Al deze vragen kunnen we beter nu onder ogen zien dan pas voor de rechterstoel van Christus.

De sabbat spreekt van de rust die Christus ons heeft gegeven op grond van Zijn werk. Maar doen we die rust niet tekort als we menen dat we op grond van iets in onszelf een bepaalde verdienste bezitten, een zekere winst kunnen behalen, is het niet bij God dan toch wel bij onze medechristenen?

En hoe zit het met het leven in geloof? Het braak laten liggen van het land in het zevende jaar stelt het vertrouwen voor dat God zal voorzien al lijkt het voor ons alsof het mis gaat. Het is een erkenning van Gods recht op het land. Die erkenning bepaalt ons bij God Zelf. Gaat het in ons leven echt alleen om Hem? We kunnen ‘samenkomen op Goddelijke grondslag’, ‘op Schriftuurlijke wijze brood breken’, ‘het getuigenis handhaven’ en allerlei andere dingen doen die alleen uiterlijk waarneembaar en toetsbaar zijn, terwijl onze waardering voor de eeuwige en onzienlijke dingen steeds verder afneemt en we slechts leven voor hier-en-nu.

De vijfde verplichting, die van het niet opeisen van schulden, hangt met de vorige samen. Zijn we niet vaak veeleisend ten aanzien van onze medegelovigen naarmate we het zicht op de eeuwige dingen kwijtraken en leven voor het tegenwoordige? “Zie, de Rechter staat voor de deur” (Jk 5:9b). Het einde van deze bedeling is in zicht. Het is de hoogste tijd dat we ophouden met van elkaar te eisen, en gaan leven in het besef van alles wat ons is vergeven door God. Een eisende houding verhindert gemeenschap. Als we die oordelen, zullen we samen God en Zijn waarheid kunnen hooghouden en Hem eren.

Copyright information for DutKingComments