Nehemiah 10:32-39

Een derde sikkel voor het huis van God

Nu volgen verplichtingen met betrekking tot het huis van God. De zorg voor het huis van God – dat negen keer wordt genoemd in de Ne 10:32-39, in elk vers een keer en in Ne 10:36 twee keer – neemt in de vaste overeenkomst een grote plaats in. Over de muur, wat toch het hoofdonderwerp van dit boek is, wordt niet gesproken. De grote toetssteen van trouw aan God is het in stand houden van Zijn huis, de tempel, het onderhouden van hen die erin dienen en het gehoorzamen aan de inzettingen die de orde in het huis regelen.

Als in de individuele levens van de leden van Gods volk alles op God wordt gericht en de levens naar Zijn wil worden ingericht, zal ook het gemeenschappelijke belang zich in voorspoed ontwikkelen. Dat komt tot uiting in de zorg voor Gods huis, dat is nu de gemeente van God. Er zal een verlangen komen om in de gemeente alles zo te regelen als God in Zijn Woord voorschrijft (1Tm 3:15). Er zullen voldoende middelen zijn om het zichtbare getuigenis te handhaven. Als er geen geestelijke gezindheid is, zullen harten en beurzen gesloten blijven. Als die gezindheid er wel is, zullen beide opengaan.

Het oorspronkelijke bedrag, per hoofd te betalen, is een halve sikkel (Ex 30:13). Het kan zijn dat vanwege de armoede van het volk dit niet kan worden opgebracht. Maar dan zien we dat de armoede van het volk geen barrière vormt. Als de gewetens worden geoefend, zal het mogelijke worden gegeven en soms meer dan het mogelijke (2Ko 8:1-5). God zal er dan voor zorgen dat het mindere tot hetzelfde resultaat voert als het meerdere. Hierdoor straalt Zijn grootheid des te meer, zoals dat altijd het geval is waar de mens meer op Gods goedheid vertrouwt.

De voorzieningen voor het huis van God

Door de bijdrage van één derde sikkel per jaar kunnen de volgende voorzieningen worden getroffen, waardoor de werkzaamheden in het huis van God en de feesten in verbinding daarmee voortgang kunnen vinden:

1. Het bereiden van het toonbrood

2. Het dagelijkse graanoffer

3. Het dagelijkse brandoffer

4. Het offer voor de sabbatten

5. Het offer voor de nieuwe maanden

6. De drie grote feesten (Pascha, Pinksterfeest en Loofhuttenfeest)

7. De heilige gaven (waarschijnlijk dank- of vredeoffers)

8. De zondoffers

9. Allerlei werk in Gods huis

“Het uitgestalde brood” – dat zijn de twaalf toonbroden – vertegenwoordigt het hele volk. De eenheid van het volk is door de verstrooiing niet meer te zien, maar voor God is die eenheid er wel. Het overblijfsel mag eraan denken in de eredienst. Dit is het eerste wat door de bijdrage voor Gods aandacht wordt gebracht en daardoor ook als eerste voor onze aandacht wordt geplaatst.

Het “voortdurende graanoffer”, dat is het dagelijkse graanoffer, spreekt van de Heer Jezus in Zijn leven op aarde als volmaakt toegewijd aan God. Het “voortdurende brandoffer”, dat is het dagelijkse brandoffer, spreekt van de Heer Jezus in Zijn volle overgave aan God in Zijn dood aan het kruis. Het offer voor de “sabbatten” laat het werk van de Heer Jezus zien in zijn resultaat: rust voor God en rust voor de gelovige. Het offer voor “de nieuwe maanden” ziet op het werk van Christus als de basis voor het herstel van Israël.

De “feestdagen”, dat zijn de drie grote feesten, zien op de grote resultaten van het werk van Christus, te weten de bevrijding van een volk uit de macht van de zonde (Pascha), het ontstaan van de gemeente (Pinksterfeest) en de vestiging van het vrederijk (Loofhuttenfeest). “De geheiligde [gaven]”, dat zijn de dank- of vredeoffers, zien op de gemeenschap van de gelovigen onderling en van de gelovigen met God en de Heer Jezus. “De zondoffers” zijn “om verzoening te doen voor Israël”. Christus bewerkt verzoening tussen de heilige God en de zondige mens, een verzoening op grond waarvan eens alle dingen – niet: alle mensen! – verzoend worden met God (Ko 1:20-22). ”Heel de dienst” die in Gods huis gebeurt, vindt plaats op de grondslag van de verzoening.

Offer van het hout voor het huis van God

Om de wil van God te leren kennen wordt vaak het lot geworpen, dat wil zeggen in de tijd van het Oude Testament. De laatste keer dat we lezen over het werpen van het lot is in het begin van Handelingen (Hd 1:26). Het gebeurt

1. bij het verdelen van het land onder de stammen (Nm 26:55; Jz 14:2; Jz 18:10);

2. om een schuldige te ontdekken (Jz 7:14; 1Sm 14:42; Jn 1:7);

3. om de eerste koning, Saul, aan te wijzen (1Sm 10:19-21);

4. bij het oplossen van geschillen (Sp 18:18);

5. bij het indelen van diverse Levietenorden (1Kr 24:5; 1Kr 25:8; 1Kr 26:13; Lk 1:9);

6. het aanwijzen wie in Jeruzalem zou wonen (Ne 11:1) en

7. om de vervanger van Judas Iskariot aan te wijzen (Hd 1:26).

Er is nog een enkele keer sprake van het werpen van het lot, zonder dat er sprake is van het leren kennen van de wil God. We zien dat het lot bijgelovig geworpen wordt door Haman om de tijd te weten die het meest geschikt zou zijn om de Joden uit te roeien (Es 3:7; Es 9:24). De soldaten werpen het lot over de kleding van de Heer Jezus (Mt 27:35; Mk 15:24; Lk 23:34; Jh 19:24).

Nadat de Heilige Geest op aarde is gekomen, is er geen sprake meer van het werpen van het lot om daardoor de wil van God te leren kennen. De nieuwtestamentische gelovige wordt niet geleid door het lot, maar door het Woord van God en de Geest van God.

Voor “het offer van het hout” treffen we nergens een speciaal gebod van God aan. Toch is wat hier gebeurt naar Gods gedachten, want zonder hout kan niet geofferd worden. Het is een belangrijk offer, zo belangrijk, dat Nehemia dit offer aan het slot van zijn boek nog een keer vermeldt (Ne 13:31). Als de harten op God en Zijn belangen worden gericht, wordt er ook gedacht aan wat niet uitdrukkelijk in Gods Woord wordt genoemd, maar wat wel belangrijk is voor de dienst in Gods huis.

Hout groeit uit de aarde en is een beeld van de mens als op aarde geboren. Als iedere gelovige iets aandraagt, zodat het brengen van het offer mogelijk wordt, wil dat zeggen dat hij zelf in Gods huis komt. Als de gelovigen niet komen, zullen er immers geen offers worden gebracht.

Het hout wordt op de vastgestelde tijden gebracht, naar de families. Om de beurt zorgt een familie ervoor dat het benodigde hout op de juiste tijd aanwezig is, zodat de offers kunnen worden gebracht. De gemeente heeft haar geregelde bijeenkomsten. Daar komt de hele familie van God samen, om in overeenstemming met Gods Woord en Gods verlangen aan de tafel van de Heer offers te brengen. Het hout verbrandt. Hierin kunnen we zien dat verdwijnt wat wij zelf zijn. Het gaat om het offer. Wat opstijgt, is de geur van het offer, dat is wat de gemeente aan God aanbiedt van de Heer Jezus.

De eerstelingen voor het huis van God

Het gewillige volk gaat door met hun toewijding aan de HEERE. Ze zijn niet tevreden met een gedeeltelijke overgave. Ze willen in alles gehoorzaam zijn aan de wet. Daarom willen ze ook de eerstelingen van wat het land oplevert aan de HEERE aanbieden (Ex 23:19; Ex 34:26; Lv 19:23-24). Het land is van de HEERE en zij mogen er de vrucht van genieten. Maar ze willen er niet van genieten zonder Hem.

Genieten van al Gods goede gaven, of het nu zegeningen van de aarde of zegeningen in de hemel zijn, is pas echt genieten, als we Hem van Wie we alles hebben gekregen, erbij betrekken. Dat wil Hij ook. Hij heeft er recht op. Het brengen van de eerstelingen is de erkenning dat alles aan de HEERE toebehoort.

Nadat de eerstelingen aan de HEERE zijn aangeboden in Zijn huis, worden ze aan de priesters en Levieten gegeven voor hun levensonderhoud (Nm 18:13; Dt 26:1-11). Zo gaat de HEERE om met alles wat Hij ons geeft. Als we het aan Hem geven, geeft Hij het aan ons terug als voedsel om onze priesterdienst te verrichten en onze taak als Leviet (onze gave) te kunnen uitoefenen.

Na de eerste opbrengst van het land worden de eerstgeborenen tot de priesters in het huis van God gebracht (Ex 13:11-15). Het betreft zowel de eerstgeborenen van de mensen als die van het vee. Ze worden tot de priester gebracht. Priesters offeren. Daarom zien we hier in beeld dat nieuw leven aan God gewijd en geofferd wordt. Hij is de Gever van nieuw leven en heeft er recht op. Wie de ontfermingen van God heeft leren kennen en daardoor nieuw leven heeft gekregen, zal zijn lichaam “tot een levende offerande” aan God ter beschikking willen stellen (Rm 12:1).

Er worden nog meer offers gebracht. Deze offers worden naar de priesters gebracht, niet opdat zij die zullen offeren of opdat ze tot hun levensonderhoud zullen dienen, maar om ze in de vertrekken van Gods huis te brengen. Dit legt de nadruk op het duurzame karakter dat deze offers voor Gods aangezicht hebben. Ze zijn voortdurend in Gods tegenwoordigheid, voor Zijn aandacht. Vervolgens worden de tienden gebracht tot ondersteuning van de Levieten. Als God Zijn deel krijgt, zal er ook zorg zijn voor Zijn dienaren.

De tienden voor het huis van God

De heffing van de tienden door de Levieten gebeurt onder toezicht van een priester. Wat dient tot onderhoud van Gods dienaren, behoort op een priesterlijke wijze te worden gegeven. Wat geestelijk aan God wordt aangeboden en wat materieel aan Zijn dienaren wordt gegeven, worden allebei “offers” genoemd (Hb 13:15-16).

De Levieten zullen op hun beurt de tienden geven van de tienden die zij hebben gekregen. De tienden van de Levieten worden naar de kamers van het voorraadhuis in Gods huis gebracht. Daar ligt het in Gods tegenwoordigheid. Hij waakt erover en beschikt erover. Op de juiste tijd zal Hij daaruit geven aan hen die het nodig hebben. Alles wat we toevertrouwen aan de Heer, wordt op de beste manier beheerd. Elke gedachte aan speculatie ontbreekt. Wie in geloof in Gods huis investeert, krijgt het hoogste rendement.

Wie het huis van God niet aan zijn lot overlaat (vgl. Hg 1:4-9), zal geven. Ondanks de zware belastingheffing door de koning van Perzië (Ne 5:4), herinnert Nehemia eraan dat de HEERE recht heeft op de eerstelingen. We moeten aan de keizer geven wat van de keizer is en aan God wat van God is (Mt 22:21). Trouw in het geven is een groot onderdeel van een opwekking. Naast trouw in het geven zal er ook trouw zijn in het bezoeken van de samenkomsten van de gemeente. Ook in dat opzicht wordt de zorg voor het huis van God zichtbaar.

Overal waar de liefde van Christus heerst, zal er liefde zijn voor Gods huis. Ondanks dat de heerlijkheid, die er in de dagen van Salomo op is neergedaald, er niet meer is, gaat het hart van het volk naar dat huis uit, omdat het Góds huis is. Dat geldt ook voor ons, die worden opgebouwd “tot een woonplaats voor God in [de] Geest” (Ef 2:22). De Geest is de Geest van de waarheid Die altijd bij ons en in ons zal zijn (Jh 16:16-17).

De zorg voor het huis van God vat alle voorgaande aangegane verplichtingen samen. Onder leiding van Ezra en Nehemia is het volk ertoe gebracht aan de geestelijke dingen prioriteit te geven en daardoor ook de herstelde tempel te voorzien van wat voor de dienst nodig is. De hoofdelementen zijn graan (een beeld van Christus), nieuwe wijn (stelt blijdschap, gemeenschap voor) en olie (een beeld van de Heilige Geest).

Het volk van God besluit hun overeenkomst met de indrukwekkende wens: “Wij zullen het huis van onze God niet verwaarlozen.” Is dat ook ons verlangen met het oog op wat nu “het huis van onze God” is: “Dat is de gemeente van de levende God, de pilaar en grondslag van de waarheid” (1Tm 3:15)?

Copyright information for DutKingComments