Nehemiah 11:1-2

Inleiding

De muur en de poorten zijn niet opgericht om de enkelen die binnen de muur wonen het alleenrecht op het huis van God te geven. Dat zou sektarisme betekenen. Het is niet de bedoeling om hen die buiten de muur wonen de toegang tot het huis van God te verbieden. Dan zou de muur tot hun eigen heerlijkheid dienen, ze zouden velen van het volk van God uitsluiten en de rechten van de HEERE loochenen.

Dat is wat de lieden in Ezechiël 11 doen (Ez 11:15). Daar zien we dat als gevolg daarvan de heerlijkheid van de HEERE uit het huis verdwijnt (Ez 11:23). Ze raken kwijt, waarop ze aanspraak maken. God verbindt Zijn heerlijkheid niet met geestelijke hoogmoed en menselijke aanmatiging. Maar ook zien we daar dat de HEERE voor hen die buitengesloten worden, een heiligdom is (Ez 11:16).

De muur is niet gebouwd om scheiding te maken tussen hen die in Jeruzalem wonen en de andere leden van Gods volk, maar om de heiligheid van Gods huis te handhaven. De muur is nodig omdat het zonder afzondering onmogelijk is om de heiligheid van Gods huis in stand te houden. Maar we moeten ook duidelijk het gevaar zien dat de waarheid van de afzondering kan worden misbruikt om een ‘betere’ groep te vormen die velen buitensluit die tot het volk van God behoren. Op die manier worden de rechten van God geloochend en gaat ten slotte de eigenlijke waarheid van het huis van God verloren die door ware afzondering bewaard zou blijven.

Wie in de stad gaan wonen

Dit vers sluit aan bij Nehemia 7:4. De tussenliggende hoofdstukken hebben ons geïnformeerd over de godsdienstige toestand van het volk. Verrassend genoeg blijkt dat men niet staat te dringen om in Jeruzalem te gaan wonen, terwijl de muur toch voltooid is. De steden op het platteland zijn meer in trek. Jeruzalem is de ‘niet gewenste’ stad, of beter de ‘verlatene’. De stad is ruim genoeg, maar het aantal inwoners gering (Ne 7:4). Dat zal in de toekomst anders zijn (Js 49:14-21; Zc 8:4).

In 1 Kronieken 9 staat ook een opsomming van hen die Jeruzalem weer hebben bevolkt (1Kr 9:2-21). Veel van de namen die daar worden vermeld, vinden we hier terug. Hun namen worden met vreugde door God vermeld (Ps 112:6b).

De vorsten van het volk gaan vrijwillig. Zij voelen zich verantwoordelijk voor een goed bestuur en een goede verdediging van de stad van God. Willen wij zo dicht mogelijk bij de Heer zijn? De plaats waar het heiligdom staat en waar God woont, is alleen voor het geloof aantrekkelijk, niet voor het vlees.

Jeruzalem wordt hier “de heilige stad” genoemd (Ne 11:18; Js 48:2; Js 52:1; Dn 9:24; Mt 4:5; Mt 27:53; Op 11:2), omdat God deze stad als Zijn stad heeft uitgekozen en de tempel als Zijn woonplaats zich daar bevindt. Dat is de reden voor de Godvrezende om er te willen wonen. Het wonen in die stad, zo in de onmiddellijke nabijheid van God, vraagt een nauwlettend toezien op de wandel. Ook zijn zij die er wonen bijzondere voorwerpen van de aanvallen van de vijand.

Deze twee aspecten kunnen de oorzaak ervan zijn dat de animo om er te wonen niet groot is. Wat wordt vergeten, is dat zoals Jeruzalem bijzonder gehaat en bedreigd wordt door haar vijanden, zij ook met bijzondere zorg beschermd wordt door haar God en tot een “veilige woonplaats” wordt gemaakt (Js 33:20; Ps 46:5-6).

Het niet willen wonen in die stad, maar de voorkeur geven aan het wonen op het land, kan ook te maken hebben met overwegingen van zakelijke aard. Er kan buiten Jeruzalem meer ‘winst’ worden gemaakt. De toepassing voor ons is het zoeken van het eigen belang, het bedenken van de aardse dingen, in plaats van het zoeken en bedenken van de belangen en dingen van de Heer Jezus (Fp 2:21).

Voor wie zich niet door het geloof, maar door aanschouwen laat leiden, heeft de stad haar aantrekkelijkheid verloren. De wolk van de heerlijkheid is er niet meer, er regeert geen vorst uit het huis van Juda, maar een vreemde heerst er, de stad is verlaten en de huizen liggen voor het merendeel in puin. Door de zonden van het volk is alle heerlijkheid verdwenen. Maar het geloof houdt het in herinnering (Hg 2:4) en koestert de zekere hoop van de terugkeer ervan, om nooit meer weg te gaan.

Wat bepaalt in geestelijk opzicht de plaats waar wij willen wonen? Willen we zijn waar veel mensen zijn en veel actie wordt gevonden of bij de twee of drie die tot de Naam van de Heer Jezus samenkomen?

Om bewoners voor Jeruzalem te werven gaan ze zichzelf ‘vertienen’, zoals ze eerder hun goederen hebben vertiend (Ne 10:37-38). Dit gebeurt door het lot, waarvan zij weten dat het beleid ervan door de HEERE gebeurt (Sp 16:33). Dit zal ruzie voorkomen, want de HEERE maakt op deze manier Zelf duidelijk wie er zullen wonen. Op deze wijze ook neemt de HEERE de tienden voor Zichzelf. Die ‘tienden’ vertegenwoordigen voor God het hele volk.

Wie er vrijwillig gaan wonen, oogsten de waardering van hun volksgenoten, alsof het een grote opgave is, een prestatie van formaat, om dat te doen. Wie het doen, laten wel alles achter, geven het prijs. Maar de keus voor de heilige stad, de stad van God, is een gezegende, want de keus die wordt gemaakt is ook Gods keus. Hij heeft die stad gekozen om er te wonen. De stad ligt nog in puin. Er kan alleen aantrekkelijkheid in zijn als er naar wordt gekeken met de ogen van God en met het oog van het geloof dat de toekomstige heerlijkheid van die stad ziet.

Mozes heeft ook een keer een tent opgericht voor de HEERE, waar hij heengaat, terwijl het volk hem nakijkt, maar niet meegaat (Ex 33:7-11). Alleen zij die de HEERE zoeken, gaan naar die tent, waar de heerlijkheid van de HEERE op rust. Het zijn er niet velen. Allen die in hun eigen tent blijven, buigen zich wel neer bij het zien van de wolkkolom, maar alleen Mozes en Jozua genieten in die tent de gemeenschap met de HEERE.

Soms is er respect voor hen die in het geloof en daardoor vaak eenzaam hun weg gaan, terwijl er geen geloof is om diezelfde weg te gaan. Men houdt vast aan zichtbare, tastbare dingen in de mening dat die meer houvast bieden. Ze kennen God wel, maar vinden het een beetje angstig om zich met uitsluiting van al het andere aan Hem toe te vertrouwen. Als anderen dat kunnen, petje af. Maar zelf die weg gaan, ho maar.

Copyright information for DutKingComments