Nehemiah 12:27-43

De inwijding van de muur

Hier gaat de geschiedenis verder. De muur is al in Nehemia 6 klaargekomen (Ne 6:15). De tussenliggende hoofdstukken verhalen de wijding van het volk als geheel doordat het Woord van God hen tot zelfoordeel brengt. Nu het volk zichzelf heeft gewijd, kan de muur worden ingewijd. De voltooiing is aanleiding tot blijdschap en dankbaarheid aan God en een feest om de muur in te wijden.

Het feest van de inwijding wordt gevierd omdat de HEERE niet alleen Zijn volk heeft teruggebracht uit het land van de vreemde, maar ook heeft geschonken dat Zijn huis en Zijn heilige stad door Zijn volk met een muur zijn omringd. De muur is een getuigenis voor vriend en vijand dat zij, die eens vanwege hun zonden zijn verstrooid, nu onder Gods zorg staan. Dat is een oorzaak van vreugde. Deze vreugde uit zich in dankzegging en liederen onder begeleiding van muziekinstrumenten. Zo heeft David het geregeld (Ne 12:36; 1Kr 15:16; Ea 3:10). Iedere Leviet heeft een eigen stem en een eigen instrument. Maar allen zijn ze vol van wat de HEERE heeft bewerkt. Hij is het voorwerp van hun lofgezang en dankzegging en daarom is het harmonieus.

Er zijn meer inwijdingsfeesten in de geschiedenis van Israël geweest: bij het overbrengen van de ark door David naar de stad van David (2Sm 6:12), bij de inwijding van de tempel (1Kn 8:62-66), bij het leggen van het fundament van de tempel (Ea 3:10-13) en bij de inwijding van het huis (Ea 6:16-18). De vreugde bij de inwijdingsfeesten staat steeds in verbinding met Gods huis en is er ondanks het verval. Die feesten zijn niet door de wet opgelegd, maar vinden spontaan plaats.

Dat is ook hier het geval. De inwijding van de muur wordt een algemeen feest. En dat niet alleen voor de bouwers van de muur en de inwoners van Jeruzalem. De Levieten, de zangers, komen van alle kanten. De muur van Jeruzalem is een symbool van verlossing en haar poorten van lofprijzing.

Voordat het feest wordt gevierd, reinigen de priesters en de Levieten eerst zichzelf en daarna ook het volk, de poorten en de muur. Er kan geen echte (toe- of in)wijding zijn zonder reiniging. Het is een reiniging met water, waarvoor ze mogelijk het ontzondigingswater hebben gebruikt (Nm 19:11-13). De wassing met water door het Woord is steeds nodig (Ef 5:26). Daardoor komen we tot belijdenis en worden we rein.

Het eerste dankkoor

Door het beklimmen van de muur en er overheen te lopen wordt de muur eigendom van het volk (vgl. Jz 1:3). Hierdoor neemt het volk bezit van wat binnen de muur ligt. De omgang op de muur is niet bedoeld om te kijken naar alles wat buiten de stad ligt, maar om te kijken naar alles wat er binnen ligt. Afzondering is niet negatief, maar positief. Het gaat om wat aan God is toegewijd. Dat kan niet anders dan door het af te zonderen van wat niet aan God is toegewijd. Het gaan over de muur geeft het volk dan ook een weidse indruk van de ligging van de stad en hoe heerlijk Gods tempel is.

De muur van afzondering om ons leven heeft dezelfde bedoeling. Het is de bedoeling dat we erover wandelen met dankzegging voor alles wat God ons heeft gegeven. Dan zullen we niet in zuur sektarisme vervallen, maar zal ons leven een getuigenis zijn van wat God daarin heeft gedaan. In de eerste plaats voor onze kinderen, maar ook voor allen om ons heen.

Laten we maar eens luisteren naar de Korachieten in Psalm 48. Na hun jubel over de redding van Sion is hun oproep:

“Ga rondom Sion en loop eromheen,

tel haar torens,

richt uw hart op haar vestingwal,

kijk nauwkeurig naar haar paleizen

om het aan de volgende generatie te vertellen.

Want deze God is onze God,

eeuwig en altijd;

Híj zal ons leiden tot de dood toe” (Ps 48:13-15).

Als we op deze manier over de muur gaan, zullen we de stad van God zien, zoals God die ziet. We zien dan de gemeente, zoals die is naar Gods raadsbesluit. Dat bewerkt uitingen van dank en die zijn op hun beurt een getuigenis voor allen die het zien en horen. Dat is de uitwerking van afzondering naar Gods gedachten.

Het eerste dankkoor vertrekt uit het westen, in de buurt van de Dalpoort. Hun route loopt over het zuidelijk gelegen gedeelte van de muur, in de richting van de Mestpoort. Ezra loopt aan het hoofd van deze stoet (Ne 12:36b). Nehemia maakt als het ware plaats voor het Woord van God in de persoon van Ezra. Dat moet vooropgaan en door allen worden gevolgd.

We komen dan bij de Bronpoort, om fris water te putten, om op onze route verkwikt en bemoedigd te worden door het Woord van God. Onze blik wordt omhoog gericht, via de treden, naar de woning van David, een beeld van onze Heer in de hemel aan Wie alle macht in hemel en op aarde is gegeven (Mt 28:18).

Als we het zicht op de Heer Jezus hebben, komen we bij de Waterpoort in het oosten. Het oosten spreekt onder andere van de toekomst, van de verwachting van de Heer Jezus. Water spreekt behalve van verkwikking ook van reiniging (Ef 5:26). We zien naar Hem uit en dat zal een reinigende werking op ons hebben, want “ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is” (1Jh 3:3).

Het tweede dankkoor

Nehemia loopt achter het tweede zangkoor of dankkoor aan. Hij loopt niet voorop. Elke gedachte aan eigenbelang ontbreekt. Hij loopt daar niet in de geest van Nebukadnezar met de gedachte: ‘Is dit niet de grote muur die ik gebouwd heb?’ (Dn 4:30). Hij weet dat hij slechts een instrument van de HEERE is.

Dit tweede koor passeert heel wat bouwwerken. Op de Efraïmpoort en de Gevangenpoort na worden ze allemaal in Nehemia 3 genoemd (zie daar voor het commentaar bij deze bouwwerken). Mogelijk dat er aan de Efraïmpoort en de Gevangenpoort niets hersteld hoefde te worden. Terwijl dit koor over de muur loopt, komen deze bouwwerken opnieuw voor hun aandacht.

Wij zullen op onze weg in afzondering naar Gods bedoeling telkens aan bepaalde waarheden herinnerd moeten worden. Petrus legt zich erop toe de gelovigen te herinneren aan wat ze geleerd hebben (2Pt 1:12). Judas doet dat ook (Jd 1:5). En Paulus vindt het niet verdrietig dingen te herhalen waarop hij eerder heeft gewezen (Fp 3:1).

Altijd dreigt het gevaar van vergeetachtigheid. Die vergeetachtigheid kan toeslaan in de breedte van ons geloofsleven. Dan nemen we het allemaal niet meer zo nauw. We gaan steeds meer op in de dingen van dit leven en maken ons niet meer zo druk om de belangen van God. Gods belangen raken op de achtergrond. We vergeten wat Hij voor ons gedaan heeft en onderzoeken Zijn Woord niet meer.

Die vergeetachtigheid kan ook slaan op de diepte van ons geloofsleven. Dan gaan we bepaalde waarheden bijzondere nadruk geven, terwijl we andere waarheden vergeten, er geen aandacht meer aan schenken. En als anderen ons daar op wijzen, verklaren we ‘die andere waarheden’ van een lagere, minder belangrijke orde of als niet op ons van toepassing.

Beide dankkoren in het huis van God

De rondgang over de muur is voltooid. Daardoor hebben de koren een grote indruk gekregen van de omvang en ligging van de stad, elk voor de helft en elk vanuit een ander perspectief. Zou dat niet iets zeggen over ons zicht op de gemeente? Wie durft te beweren dat hij het hele plan van God overziet? Welke plaatselijke gemeente, hoe ook begiftigd met gaven die veel inzicht hebben, kan zeggen dat zij het geheel van Gods gedachten overziet?

“Wij kennen ten dele” (1Ko 13:9). We hebben elkaar nodig om tot een vol beeld te komen. “Alle heiligen” zijn nodig om te ontdekken “wat de breedte, lengte, hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot de hele volheid van God” (Ef 3:18-19).

Beide koren ontmoeten elkaar in het huis van God, in Gods tegenwoordigheid. Daar worden ze tot één machtig koor. Als het Woord van God ons voorgaat op onze weg over de muur en ons leidt in de vreugde van wat aan God is gewijd, zullen we terechtkomen in het huis van God. Dat zal in volmaaktheid zijn als de Heer Jezus komt om ons in het Vaderhuis te brengen. Maar het geldt ook nu al. We zullen in Gods tegenwoordigheid met alle ‘leden van de twee dankkoren’ Hem in de gemeente prijzen voor alles wat Hij heeft gedaan (Ef 3:20-21).

Grote blijdschap

De omgang over de muur, het voor God in bezit nemen van de stad onder dankzegging om die toe te wijden aan Hem, mondt uit in grote vreugde. Dit is het gevolg als Zijn volk voor Hem wandelt in heiligheid en waarheid. In overeenstemming met de “grote mate” van blijdschap worden “grote offers” gebracht. Daarmee wordt God geëerd en bewonderd. Hij krijgt alle dank en aanbidding voor wat Hij Zijn volk heeft gegeven.

De offers spreken van de Heer Jezus. Er staat niet bij wat voor soort offers het zijn. Het meest waarschijnlijk is dat het dank- of vredeoffers zijn. Van die offers krijgt God Zijn deel, en daarvan krijgen ook de priester en het volk hun deel (Lv 3:11; Lv 7:19; 31). Het dank-of vredeoffer is een offer dat de gemeenschap tussen God, de Heer Jezus en Zijn volk tot uiting brengt. Door het offer van de Heer Jezus is dat mogelijk geworden. Het is een ‘groot’ offer. Voor ons wil dat zeggen dat we een grote indruk hebben van het werk van de Heer Jezus en dat aan God en aan elkaar vertellen.

De gemeenschap die we met elkaar mogen hebben, wordt op bijzondere wijze beleefd aan de tafel van de Heer. Daar denken we aan Zijn werk en gedenken we Zijn dood. Enerzijds stemt het ons droevig dat wij door onze zonden de oorzaak zijn van Zijn dood. Anderzijds denken we er met blijdschap aan dat Hij het heeft gedaan, waardoor er gemeenschap met Hem en God en met elkaar mogelijk is geworden. Daarom is er bij het avondmaal sprake van “de drinkbeker der zegening” of “de drinkbeker der lofzegging” (1Ko 10:14-18). Bij de viering van het avondmaal zullen we ons verheugen naar de mate dat we in de week ‘op de muur hebben gewandeld’.

Liefst vier keer lezen we in dit vers over “verblijd” en “blijdschap”. Deze vreugde komt van God. Hij is de bron ervan. Het is een grote vreugde, niet alleen voor mannen, maar ook voor vrouwen en kinderen. De toegevoegde waarde van deze blijdschap is dat deze een getuigenis is voor de wijde omgeving (vgl. Ea 3:13). Allen die niet meegegaan zijn, delen zo toch in de vreugde. Het is ermee als met de zalving van de Heer Jezus door Maria, waardoor het huis “met de geur van de balsem” wordt vervuld (Jh 12:3), zodat ieder die er aanwezig is, de geur van de balsem ruikt die voor de Heer Jezus bestemd is.

Copyright information for DutKingComments