Nehemiah 3:1

Inleiding

Uit dit hoofdstuk straalt warmte en enthousiasme. De hele bevolking gaat in op de oproep van Nehemia om te bouwen. Ieder is met zijn plek tevreden, zonder jaloers te zijn op een ander. Bijna niemand ontloopt zijn taak, niemand moppert over zijn taak. Daardoor is er zorg voor ieder deel van de muur. Hoe onneembaar is een gemeente met zulke medewerkers.

De Geest neemt ons bij de hand en gaat met ons langs de muur. We mogen met Hem meekijken naar de voortgang van de bouw. We zien mensen bezig. Wij zijn geen inspecteurs, maar leerlingen. De Geest is de Inspecteur. Hij zegt hoe de mensen heten, waarmee ze bezig zijn, waar ze bezig zijn, waarom ze bezig zijn. Hij toont aan wie ijverig is en wie niets doet. Hij ziet de motieven waardoor iemand wordt geleid.

Alles wat wordt gedaan, wordt vastgelegd. Niet om later nog eens een leuke avond te verzorgen met een diapresentatie of een videovertoning en na te praten over de prestaties. Daar hoeft niets mis mee te zijn. Maar wat hier wordt vastgelegd, wordt op onuitwisbaar papier vastgelegd, namelijk in het register van God. Feilloos noteert de Geest de namen van de medewerkers en hun werkzaamheden.

De opsomming van de werkers herinnert aan de opsomming aan het einde van de brief aan de Romeinen (Rm 16:1-16). Het doet ook denken aan “de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10). Daar zal ieder “zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid” (1Ko 3:8). Dat geldt ook voor ons. Daarom is het zo leerzaam om mee te lopen met de Geest van God. Van elke werker in Gods koninkrijk, waarin ieder een eigen taak en terrein heeft, wordt nu genoteerd wat hij doet.

We zijn echter niet allemaal op eigen houtje bezig, voor een eigen koninkrijkje. We werken niet langs elkaar heen als we in eendracht met elkaar naar hetzelfde doel streven: de herbouw van de muur. Schouder aan schouder zijn ze bezig, wat zo mooi wordt aangegeven door het telkens terugkerende woord “daarnaast”.

Nergens is het zo belangrijk als juist in de gemeente van God om de juiste persoon op de juiste plaats te hebben. Daartoe “heeft God de leden, elk van hen, in het lichaam gesteld zoals Hij heeft gewild” (1Ko 12:18). Daartoe is door de Geest aan ieder lid de benodigde gave gegeven (Rm 12:6-8). Dienst is niet alleen dienen met het Woord. Dienst is bezig zijn in het werk dat de Heer ieder heeft opgedragen. Het gaat om het doen van Zijn wil. Hij beloont naar de trouw waarmee iemand bezig is en niet naar de gave die iemand bezit.

Ieder heeft een persoonlijk en ook uniek aandeel in het herstel van de muur van Jeruzalem. Niemand doet hetzelfde werk, niemand doet een ander na. Ieder heeft een van alle anderen onderscheiden aandeel. Dat zien we bij de discipelen van de Heer, bij de medewerkers van Paulus, bij de strijders van David.

Er is werk genoeg. Iedereen kan aan de slag gaan, niemand hoeft werkloos te zijn. Wie niets te doen heeft, mag zichzelf wel afvragen of dat komt door luiheid, jaloersheid of trots. Wie lui is, wil niet werken. Wie jaloers is, wil alleen een bepaald werk, maar dat al aan een ander is toebedeeld. Wie trots is, wil geen werk dat hij beneden zijn waardigheid acht. Ieder heeft een werk dat bij hem past en krijgt daarvoor de genade.

Het bouwen van de muur is geen bijkomstigheid, maar een noodzaak. Een muur dient voor afzondering, het is een middel tot verdediging tegen aanvallen van de vijand van buiten. Dat maakt de muur tegelijk een middel dat veiligheid biedt aan de samenleving binnen de muur. Door de aanwezigheid van de muur kunnen de inwoners van de stad zich concentreren op de waarden van de stad. De waarden van de stad worden bepaald door de tempel, het huis waar God woont. De muur maakt de stad ook tot een geheel.

De muur is niet bedoeld om de stad te isoleren van de omgeving. Afzondering staat niet gelijk aan isolatie. Het is prachtig om te zien hoe in deze muur liefst tien poorten zijn. Daardoor kan men ingaan en uitgaan. Het is wel noodzakelijk dat de poorten bewaakt worden. In het nieuwe Jeruzalem is bewaking niet meer nodig (Op 21:25; 27).

De tien poorten zijn:

1. De Schaapspoort (Ne 3:1)

2. De Vispoort (Ne 3:3)

3. De Oude Poort (Ne 3:6)

4. De Dalpoort (Ne 3:13)

5. De Mestpoort (Ne 3:14)

6. De Bronpoort (Ne 3:15)

7. De Waterpoort (Ne 3:26)

8. De Paardenpoort (Ne 3:28)

9. De Oostpoort (Ne 3:29)

10. De poort van Mifkad of Wachtpoort (Ne 3:31)

Eljasib – de Schaapspoort – twee torens

Het verslag van de bouw begint bij de Schaapspoort in het noordoosten en loopt tegen de wijzers van de klok in naar het noorden (Ne 3:1-7), westen (Ne 3:8-13), zuiden (Ne 3:14) en oosten (Ne 3:15-32) om weer bij de Schaapspoort in het noordoosten uit te komen.

Eljasib

De eerste die wordt genoemd als iemand die zich gereedmaakt om met de bouw te beginnen, is de hogepriester Eljasib. Zijn naam betekent ‘God herstelt’. Dat hij als eerste wordt genoemd, is helaas niet vanwege zijn toewijding aan het werk, maar vanwege zijn positie. Hij is niet trouw. Een vergelijking met de bouw van de volgende poorten maakt duidelijk dat hij de deuren in de Schaapspoort niet voorziet van sluitbalken en grendels (Ne 3:3; 6; 13; 14; 15).

Door het achterwege laten van de sluitbalken en grendels is de deur slechts een symbolische afsluiting. Iedereen is vrij hem te openen, en wie dit wil, zal geen enkele weerstand ondervinden. Maar dat is niet de bedoeling van een deur. Mensen die niets in de stad te zoeken hebben, moeten erdoor worden tegengehouden. De deur mag alleen worden geopend voor mensen die in de stad thuishoren en zich aan de regels van de stad houden.

Is deze nalatigheid misschien het gevolg van het feit dat hij een bloedverwant is van Tobia (Ne 13:4) en dat zijn kleinzoon is getrouwd met een dochter van Sanballat (Ne 13:28)? Wie familiebanden heeft met vijanden van God, staat bijzonder bloot aan het gevaar om het met de afzondering niet zo nauw te nemen. Dit is een te begrijpen moeilijkheid. Daarom moeten we erop letten dat familiebanden geen invloed uitoefenen op het innemen van een positie van afzondering voor God.

De Schaapspoort

Het eerste herstelwerk gebeurt aan de Schaapspoort, door de priesters. Door deze poort worden de schapen in de stad gebracht om te worden geofferd in de tempel. Hierdoor worden we direct al herinnerd aan de belangrijkste reden van het bestaan van de stad en de tempel: de eredienst aan God. Alle gelovigen zijn priesters. Herstel van de muur is allereerst noodzakelijk met het oog op de voortgang van de priesterlijke dienst. Alleen van deze poort wordt gezegd dat zij die “heiligden”, dat wil zeggen speciaal voor God afzonderen en aan Hem toewijden.

De Schaapspoort herinnert ook aan de Heer Jezus. Hij is de ware Schaapspoort. Hij zegt van Zichzelf: “Ik ben de deur van de schapen” (Jh 10:7). En even verder zegt Hij: “Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Jh 10:9). Ons persoonlijke leven kan worden vergeleken met een stad. We kunnen in ons leven alle mogelijke zonden toelaten, we kunnen zelfs van de zonde genieten. Zolang we van de wereld zijn, doen we dat ook. Maar genieten van de zonde geeft een bittere nasmaak en het einde is de dood. Dan moeten we tot de stad van God de toevlucht nemen.

De Schaapspoort is de ingang die we moeten hebben. Het echte herstel van ons leven begint, als we door de Heer Jezus behouden zijn van het oordeel. Als gevolg daarvan mogen we “ingaan”, dat is in het geloof in Gods tegenwoordigheid komen om Hem als priesters te naderen (Hb 10:19). We mogen ook “uitgaan”, dat is naar de wereld gaan, om van de Heer Jezus te getuigen en voor Hem te werken. Ook zullen we “weide vinden”, dat is rust en voedsel.

Ook de plaatselijke gemeente kunnen we zien als een stad. Als daar omheen geen muur is, als het met de afzondering van de wereld slecht is gesteld, kunnen het denken en handelen van de wereld er ongehinderd en ongeremd ingang vinden. Wie zich zorgen maakt over die ontwikkeling, moet beginnen met de herbouw van de Schaapspoort. De Heer Jezus moet weer de plaats krijgen als Degene aan Wie we onze behoudenis hebben te danken en door Wie we in Gods tegenwoordigheid mogen komen. Door Hem mogen we ook onze dienst in de wereld doen en bij Hem vinden we rust en voedsel.

De bouwers aan de Schaapspoort zijn de hogepriester en de priesters. Priesters zijn mensen die gewend zijn aan de tegenwoordigheid van God. Zij kennen Zijn heiligheid en Zijn goedheid. Zulke mensen zijn nodig om de Heer Jezus als de deur van de schapen voor te stellen. Wie God kent, wie weet wat Hem toekomt en wat Zijn verlangens zijn, zal graag wijzen op de deur die tot die God voert.

Twee torens

Vlak bij de poort staan twee torens: “de Honderdtoren” en “de Hananeëltoren”. Een toren is een uitkijkpost, waar een wachter tot ver buiten de stad kan zien wat de stad nadert. Dit doet denken aan waakzaamheid. De poort mag namelijk alleen opengaan voor schapen. Voor wolven moet de deur gesloten blijven. Paulus waarschuwt ervoor dat na zijn vertrek “wrede wolven … zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen” (Hd 20:29). Waar we vooral voor moeten oppassen, zijn “de valse profeten, die tot u komen in schapenvachten, maar van binnen zijn zij roofzuchtige wolven” (Mt 7:15).

De naam ‘Honderdtoren’ is in verband met de herder en de schapen opmerkelijk. Het herinnert aan de gelijkenis die de Heer Jezus uitspreekt over een herder die honderd schapen had, waarvan hij er één verliest (Lk 15:3-7). Het is de bedoeling dat alle honderd schapen in veiligheid worden gebracht en niet alleen het ene verloren schaap. Vanaf deze toren wordt er gewaakt over de hele kudde. Geen enkel schaap mag worden gemist.

Copyright information for DutKingComments