Nehemiah 6:9

Antwoord van Nehemia

Maar ook de open brief heeft geen effect. Zonder erover in discussie te gaan wijst Nehemia de beschuldigingen waarop in de brief wordt gezinspeeld van de hand en neemt zijn toevlucht tot God. Heerszuchtig gedrag is vreemd aan de ware leider onder Gods volk. Dat de ware dienaar van de Heer wordt beschuldigd van heerszucht, zegt dan ook alleen iets van de beschuldigers.

Uit de reactie van Nehemia zien we een bevestiging van wat we al van hem weten: dat zulk gedrag ver van hem is. Hij bestrijdt de beschuldiging niet, verdedigt zich niet, maar ontkent resoluut. Zijn geweten is vrij. Zijn antwoord is even eenvoudig als radicaal. Er klinkt geen enkele aarzeling in door. Zulke duidelijkheid heeft het volk van God vandaag ook nodig. Met voorstellen van een vijand moet je niet blijven schipperen om te zoeken naar iets waarin je met elkaar overeenstemt. Helder en krachtig wordt de afstand tussen de tegenover elkaar staande belangen gehandhaafd.

Nehemia reageert hier naar het voorbeeld van de Heer Jezus. Wat zijn er ook over Hem valse geruchten verspreid. Maar Hij heeft alles overgegeven “aan Hem Die rechtvaardig oordeelt” (1Pt 2:23b).

Nehemia weet dat de vijand erop uit is hen bang te maken. De vijand weet goed dat vrees voor mensen het handelen verlamt. Als er vrees is, zal het werk ophouden en niet afgemaakt worden. Maar Nehemia doorziet de bedoeling van de vijand en loopt niet in die valstrik. In plaats van zichzelf te gaan verdedigen neemt hij zijn toevlucht in het gebed tot God. De vijand is erop uit de handen krachteloos te maken, zodat ze het werk zouden nalaten, maar Nehemia bidt of de HEERE zijn handen wil sterken. Hij spreekt vrijmoedig, met vertrouwen, tot Hem Die hij kent als Degene bij Wie hij terecht kan. Hij bidt recht uit zijn hart, zonder omwegen en omhaal van woorden, kort en daardoor veelzeggend: “Welnu, maak mijn handen sterk.”

Het is het gebed van de afhankelijke dienaar die weet dat hij zelf geen kracht heeft. Hij weet dat zijn handen alleen krachtig zijn als ze worden gesterkt “door de handen van de Machtige van Jakob” (Gn 49:24). Hoeveel zijn handen ook al tot stand hebben gebracht, hoeveel ze ook nog tot stand moeten brengen, nooit zal er iets toegeschreven kunnen worden aan zijn eigen kracht. Alle eer voor welk werk van het geloof dan ook komt toe aan God.

Copyright information for DutKingComments