Nehemiah 8:17

Nederlandse verzen (17-18)

Het Loofhuttenfeest gevierd

Ook bij het volk is de belangstelling voor Gods Woord geen vluchtig gevoel geweest. Als hun het voorschrift wordt voorgehouden, tonen zij grote bereidwilligheid ernaar te handelen. Ze trekken erop uit om loof te halen en maken loofhutten.

1. Ze doen dat thuis, op het dak, waardoor ze als het ware hun hele gezin onder het beslag van dit feest brengen.

2. Ze doen het om hun huis heen, waardoor ze als het ware ook hun contacten met de buren onder het beslag van dit feest brengen.

3. Ze doen het in de voorhoven van Gods huis, waardoor ze aangeven dat ze God bij dit feest betrekken.

4. Ook maken ze loofhutten op het plein van de Waterpoort. Daarmee tonen ze dat ze dit feest vieren in overeenstemming met Gods Woord.

5. Ten slotte maken ze loofhutten op het plein van de Efraïmpoort om aan te geven dat ze het als één volk vieren.

Voor een vergelijkbare viering van het Loofhuttenfeest gaat de schrijver helemaal terug naar “de dagen van Jozua”, dus naar de begindagen van het volk in het land. Dat is ongeveer duizend jaar geleden. Zij redeneren niet dat dit feest niet zo belangrijk kan zijn, omdat het zelfs in de glorietijd van Salomo – hoewel het dan wel gevierd wordt (2Kr 7:8-10; 1Kn 8:2) – blijkbaar toch niet op de manier is gevierd waarop ze het nu doen. Het is voor hen voldoende dat het staat in de wet van Mozes die door de HEERE is gegeven. Dat alleen is bepalend voor een gehoorzaam volk, en niet hoe er in vroegere dagen mee is omgegaan of wat ermee is gedaan door gewaardeerde leiders van het volk.

Bij eerdere vermeldingen van de viering van een feest wordt niet zover teruggegaan. Als in de dagen van de opwekking onder Hizkia het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden wordt gevierd, wordt vermeld dat het niet zo is gevierd sinds de dagen van Salomo (2Kr 30:26). Dat is een verwijzing naar een viering die ca. tweehonderd vijftig jaar eerder heeft plaatsgevonden. Als in de dagen van de opwekking onder Josia het Pascha wordt gevierd, wordt vermeld dat het niet zo is gevierd sinds de dagen van Samuel (2Kr 35:18). Dat is een verwijzing naar een viering die ca. vijfhonderd jaar eerder heeft plaatsgevonden.

Ook in de christenheid is wat God in het begin aan de gemeente heeft gegeven, al snel verloren gegaan. Denk aan de gaven waarvoor al spoedig geen ruimte meer is door de invoering van een geestelijkheid. Toch kunnen we uit dit hoofdstuk het volgende leren. In een tijd van groot verval in de christenheid kan een zwak overblijfsel dat gehoorzaam wil zijn aan Gods Woord, een getuigenis zijn dat herinnert aan de begintijd van de gemeente. Het zal nooit met dezelfde kracht en uitstraling naar buiten zijn als toen, maar het zal door God wel in verbinding met toen worden aanvaard.

Copyright information for DutKingComments