Numbers 11:7

Het voedsel van Egypte en het manna

De zojuist uitgeoefende toorn van de HEERE heeft geen blijvende vrees voor Hem in het hart van het volk bewerkt. Is er in de Nm 11:1-3 sprake van een algemeen gevoel van onbehagen, nu wordt een concreet kwaad genoemd dat ontstaat bij het “samenraapsel [van vreemdelingen]”. Dit “samenraapsel” bestaat uit mensen die met het volk zijn opgetrokken uit Egypte (Ex 12:38a). Ze behoren niet tot hen die een hoop voor zich hebben. Zij verlangen niet naar het beloofde land. Ze leven alleen voor het hier-en-nu en niet voor de toekomst. De geschiedenis van de christenheid kent veel naamchristenen, mensen die alleen de naam ‘christen’ dragen, wat betekent dat ze geen leven uit God hebben.

Met hun negatieve houding besmetten zij het hele volk van God. Zo krijgen naamchristenen altijd de vleselijke christenen aan hun kant. Mensen die zich bij Gods volk hebben gevoegd alleen vanwege de prettige gevoelens die dat oplevert, zijn nooit los gekomen van de wereld. Als het christelijk leven toch niet oplevert wat ze ervan hebben verwacht, gaan ze, in beeld, terugverlangen naar Egypte. Voor het gemak denken ze dan niet aan de zware slavernij, maar aan de genoeglijke kanten ervan. De onaangename dingen worden weggeduwd.

In Exodus horen we het volk alleen jammeren over de zware dienst. Na een kort verblijf in de woestijn zijn ze dat vergeten en is hun enige gedachte aan het voedsel van Egypte (Nm 11:5-6). Dat voedsel bestaat uit zes soorten. Ze zijn allemaal zonder voedingswaarde. Sommige zijn wel pikant van smaak, maar zorgen voor een slechte adem. Het is een treffend beeld van wat de wereld biedt: tijdschriften, films, muziek, die aantrekkelijk zijn voor het vlees, maar het hart geen voldoening geven. Tevens is een gevolg van het nuttigen van dit voedsel dat er een slechte geur om ons heen hangt; ons gedrag wordt erdoor verdorven. Daartegenover staat het voedsel van het land. Dat bestaat uit zeven voedzame en smakelijke soorten (Dt 8:8). Het gebruik van dat voedsel zal ons een gedrag en uitstraling geven waarin de Heer Jezus wordt gezien.

“Alle geestelijke zegening in de hemelse [gewesten] in Christus” waarmee God ons heeft gezegend (Ef 1:3), vervagen als we ons tekortgedaan voelen ten opzichte van de weelde waarin de mensen van de wereld soms baden. De werkelijke reden is dat we het voedsel dat God geeft, het manna, verachten.

Het manna is een beeld van de Heer Jezus als “het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat men daarvan eet en niet sterft” (Jh 6:50). Hij is ons voedsel. We voeden ons met Hem als we over Hem lezen in de evangeliën, als we denken aan de wijze waarop Hij op aarde Zijn weg is gegaan, de gezindheid waarin Hij alles heeft gedaan, de woorden die Hij heeft gesproken, de daden die Hij heeft gedaan en Zijn gevoelens bij dit alles. Dit voedsel is het voedsel van de eeuwigheid. Als we nu niet aan Hem genoeg hebben, hoe zal dat dan in de eeuwigheid moeten? In de hemel hebben we niets en niemand anders dan Hij.

Het enige verschil tussen nu en straks is dat we straks het vlees niet meer hebben. De Heer Jezus is en blijft Dezelfde, maar het vlees verlangt naar de dingen van de wereld. We willen het plezierige van de wereld, maar niet het oordeel. Als de wereld ons weer aantrekt, komt dat omdat we de Heer Jezus als het ware manna verachten, dat we vinden dat Hij ons niet genoeg te bieden heeft. Het hart kent dan niet meer de kracht van de woorden die de Heiland heeft gesproken: “Wie tot Mij komt, zal nooit meer honger hebben” (Jh 6:35).

De beschrijving van het manna gebeurt in termen van vergelijking (Nm 11:7; Ex 16:14; 31). Het wordt vergeleken met korianderzaad en met balsemhars of (meer waarschijnlijk) de bedólah, een edelsteen. Het geeft de kenmerken van het leven van de Heer Jezus. Dat is als het korianderzaad: wit, volmaakt rein en volkomen evenwichtig. Wie Hem ziet en er oog voor heeft, ziet in Hem “een uitverkoren, kostbare hoeksteen” (1Pt 2:6).

Het volk handelt met het manna op een manier die God niet heeft bevolen (Nm 11:8). Het is ermee als met het op smaak brengen van de Bijbel. Dat herkennen we in het maken van bijbelvertalingen met het doel om die verkoopbaar te maken. De waarheden van de Schrift worden op een populaire manier vertaald of zelfs verfilmd en dan aan het publiek aangeboden. Het is allemaal omdat de mensen de ongemengde waarheid van de Heer Jezus niet (meer) kunnen verdragen. Ze zoeken iets wat hun goed ligt (2Tm 4:3).

Er is nog wel de smaak van olie, een beeld van de Heilige Geest. Het wordt nog wel gebracht als iets wat over God spreekt. De Heilige Geest wil het soms ook gebruiken om er mensen door te overtuigen dat ze met God te maken hebben. Dat “de smaak ervan was als van een honingkoek” (Ex 16:31), wordt er hier niet bij vermeld. De zoetigheid van de omgang met de Heer Jezus die we genieten als we het Woord van God lezen (Ez 3:3), is er niet in aanwezig.

Het manna wordt verbonden met de dauw (Nm 11:9; Ex 16:14). Dauw is een verkwikking. Manna verkwikt de ziel. God zorgt voor het voedsel, terwijl het volk slaapt. Zijn zorg is er dag en nacht. Als ze opstaan, kunnen ze wat God heeft klaargelegd tot zich nemen. Het manna is het dagelijkse getuigenis van Gods dagelijkse zorg.

Copyright information for DutKingComments