Numbers 14:3-10

Reactie van het volk op het verslag

Het hele volk komt in opstand tegen Mozes en Aäron. Ze weeklagen luid. Het is echter geen weeklagen omdat ze berouw hebben. Het is een uiting van opstandigheid en verwerpen van God. Ze jammeren luid “in die nacht”, waarmee niet alleen de duisternis om hen heen wordt aangegeven, maar symbolisch ook de duisternis van hun ongeloof. In hun ongeloof beschuldigen ze God ervan dat Hij er de oorzaak van is dat hun vrouwen en kinderen door het zwaard zullen sterven. Dat is een goddeloze bewering, die voortkomt uit een opstandig hart.

Ze spreken duidelijk uit dat ze terug willen naar Egypte. Over deze dwaasheid schaamt later Nehemia zich nog. Dat horen we in zijn gebed tot God: “Zij hebben geweigerd te luisteren en zij hebben niet gedacht aan Uw wonderen die U bij hen had gedaan. Zij zijn halsstarrig geweest en in hun opstandigheid hebben zij een hoofd aangesteld om terug te keren naar hun slavernij” (Ne 9:17a). Wat ze hier willen, zal de HEERE als een straf aankondigen bij ongehoorzaamheid (Dt 28:68a). Ze geven zelfs aan dat ze liever in de woestijn sterven dan dat ze het land ingaan dat God voor hen heeft uitgezocht. Ze willen een andere leider en verwerpen daarmee Mozes, de hun door God gegeven leider. Profetisch ziet dat vooruit op de verwerping van de Heer Jezus en de keuze van het volk voor de antichrist (Jh 5:43).

Reactie van Mozes en Aäron

Bij deze nieuwe openbaring van opstand en ongeloof vallen Mozes en Aäron in verslagenheid op de grond. Zij doen dit voor het aangezicht van het volk, niet zozeer voor het aangezicht van de HEERE. Zo laten ze zien dat ze als het ware kapot zijn van de gezindheid van het volk. De houding van Mozes en Aäron drukt hun nederigheid uit. Het lijkt op een smeekbede aan het volk om toch eindelijk eens in geloof verder te gaan. Hun houding maakt echter geen indruk op het volk.

Getuigenis van Jozua en Kaleb

Ook Kaleb en Jozua laten zien hoezeer zij verdriet hebben over de reactie van het volk. Ze scheuren hun kleren, wat altijd een teken van rouw en verslagenheid is. Vervolgens herhalen ze wat ze de vorige dag hebben gezegd. Hun visie op het land en waartoe God in staat is, is niet veranderd. Zij spreken de taal van het geloof en wijzen erop waartoe God in staat is. Te midden van zoveel ongeloof straalt het geloof van de enkelingen des te helderder.

Door te zeggen “zij zijn ons tot voedsel” stellen Jozua en Kaleb voor dat het volk zich meer met de vijanden zal voeden, dan dat het met hen zal hoeven te vechten. Het onderwerpen van de vijand zal gemakkelijk zijn en voordeel opleveren. Ze hoeven er daarom niet tegenop te zien. Door te zeggen “hun schaduw is van hen geweken” zeggen zij dat hun vijanden zonder bescherming zijn. Voeg daarbij dat de HEERE met Zijn volk is. Wat is er dan nog te vrezen?

Het volk en de HEERE reageren

De opstandigheid van het volk tegen de HEERE is de enige reden waardoor zij het land niet zullen binnengaan. Niemand wordt van Kanaän buitengesloten, behalve zij die zichzelf ervan buitensluiten, zij die er niet in willen gaan. De taal van het geloof van Kaleb en Jozua slaat niet aan. Een volk dat niet wil geloven, wordt niet overtuigd door de krachtigste argumenten.

De taal van het geloof van Kaleb en Jozua stelt het ongeloof van het volk in het ware licht. Het volk spreekt er zelfs over de trouwe getuigen te stenigen. Dat is altijd de reactie van het ongelovige volk op de getuigen van God geweest (Mt 23:37a; Hd 7:51; 59; Op 11:7; 10).

Dan verschijnt de heerlijkheid van de HEERE. Dat gebeurt vier keer in dit boek (Nm 14:10; Nm 16:19; 42; Nm 20:6) en steeds in, menselijk gesproken, uitzichtloze situaties. In deze gevallen bevestigt God Zijn absolute rechten.

Copyright information for DutKingComments