Numbers 21:29

Strijd tegen Sihon

Met de strijd tegen Sihon begint het derde deel van het boek Numeri. Deel 1 is Numeri 1-10:10. Daarin wordt de voorbereiding van de reis beschreven. Deel 2 is Numeri 10:11-21:20. Daarin wordt de reis zelf beschreven. Het derde deel, dat de rest van het boek omvat, speelt zich af in de vlakten van Moab. De geestelijke betekenis van de reis is dat we tijdens ons gaan door de wereld aan onszelf worden ontdekt en dat we leren over de trouw van God door middel van de hogepriester, dat is voor ons de Heer Jezus. Hij wil dat we leren wandelen in de kracht van de Heilige Geest en niet meer naar het vlees.

‘De vlakten van Moab’ heeft ook een geestelijke betekenis. Het bijzondere van de vlakten van Moab is dat het volk niet meer in de woestijn is, maar dat het ook nog niet in het land is. De Jordaan is nog steeds niet overgestoken. Geestelijk gezien worden we nog niet gezien als in de brief aan de Efeziërs, waar we zien dat we gezegend zijn met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten. Dat is voor ons het land. Maar daar zijn we nog niet. We zijn ook niet meer in de woestijn. Geestelijk gezien hebben we begrepen wat de brief aan de Romeinen ons leert: er is “geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn”. We wandelen niet meer naar het vlees, “maar naar [de] Geest” (Rm 8:1-4).

Het gebied van de vlakten van Moab geeft het beeld van de christen dat we in de brief aan de Filippenzen hebben. Die christen is nog op aarde, hij is om zo te zeggen nog niet door de Jordaan gegaan, maar zijn hele hart gaat uit naar de hemel, daarnaar jaagt hij. Dat leren we in de rest van Numeri en het hele boek Deuteronomium. Het hart van het volk wordt helemaal gericht op het land dat ze binnenkort zullen binnengaan, zodat ze er graag binnen zullen gaan.

Het eerste wat we tegenkomen in de vlakten van Moab, is strijd. De eerste vijanden zijn Sihon en Og. Het is hier dus nog niet de strijd in het land. Er zijn verschillende soorten strijd:

1. In de woestijn is er een verdedigende strijd, waaraan niet is te ontkomen. Het is een strijd waar het volk wel te strijden heeft, maar die de HEERE voor Zijn rekening neemt (Ex 17:8; 16b).

2. In het land is er aanvallende strijd, om het land te veroveren.

3. In de vlakten van Moab gaat het om een strijd die ze niet zoeken en die ze proberen te vermijden, maar waaraan ze ook niet kunnen ontkomen. Vervolgens nemen ze ook de steden van de Amorieten in bezit, iets wat bij hun strijd in de woestijn nooit het geval is geweest.

De steden in het Overjordaanse, dat is de kant van de Jordaan tegenover het land, worden in bezit genomen. Dat is nog niet het eigenlijke land, want dat ligt aan de andere kant van de Jordaan. Later zullen in dit gebied twee en een halve stam hun erfdeel vragen en krijgen. Het blijkt dat ze geen prijs stellen op een erfdeel in het land. Mozes maakt hun daarover later verwijten. Zoals het land Kanaän spreekt van de hemelse gewesten en de geestelijke zegeningen daarin, zo spreekt het Overjordaanse gebied, de vlakten van Moab, van de aardse zegeningen.

De zegen van de christen bestaat uit de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten en niet de aardse zegeningen. Om de geestelijke zegeningen werkelijk te kunnen genieten zullen we wel eerst de aardse moeten veroveren. Dat wil enerzijds zeggen dat we de aardse zegeningen dankbaar uit Gods hand mogen aannemen. Het betekent anderzijds ook dat wij erover heersen en niet dat wij ons door de aardse zegeningen laten overheersen. Pas als we de aardse zegeningen hun ware plaats geven, kunnen we ons met de hemelse bezighouden.

Veel christenen, en feitelijk de christenheid in haar geheel, zijn als de twee en een halve stam. Zij zijn met de aardse zegeningen zo tevreden, dat ze de geestelijke zegeningen maar laten zitten, zich daarover niet druk maken. Ze richten zich op het aardse alsof de aarde hun eigenlijke thuis is. Daardoor ontstaan ook politieke inspanningen om zich van een lang en aangenaam verblijf op aarde te verzekeren.

Dat is niet Gods bedoeling van de aardse zegeningen. Als dat het enige is, onderscheiden we ons niet van de ongelovigen die deze zegeningen ook (willen) hebben, zonder daar overigens God voor te danken of Hem er ook maar bij te betrekken. God ziet graag dat wij, Zijn kinderen, ons uitstrekken naar ons werkelijke erfdeel: de geestelijke zegen in de hemelse gewesten, dat is het eeuwige leven in Christus.

Sihon en Og zijn ongelovigen. Zij stellen mensen voor die zegeningen bezitten in de kracht van het vlees. Bij hen is er geen enkele dankbaarheid tegenover God. Het kenmerkende van Sihon is zijn eer, zijn roem. Hij heeft het land niet op de Ammonieten veroverd tot eer van God, maar tot zijn eigen eer. Dat komt tot uiting in het lied van de spreukendichters dat Mozes hier vermeldt. Og gebruikt het land tot eigen genot. Dat komt tot uiting in het enige kenmerk dat van hem gegeven wordt: zijn reusachtige bed (Dt 3:11).

In Sihon en Og zien wij de gevaren die de aardse zegeningen voor ons inhouden. Als wij het vlees niet houden op de plaats van de dood en door de Geest wandelen, zullen we onze eigenlijke geestelijke zegeningen vergeten. Het gevolg is dat we op zoek gaan naar eigen eer en genot die verbonden zijn aan de aardse zegeningen.

Na deze uitweiding over de geestelijke betekenis van het Overjordaanse en het beloofde land gaan we weer terug naar de tekst. Israël heeft zich verkwikt en verheugd bij Beër. Een volk dat blij is in de HEERE, is sterk (Ne 8:11b). Door de vreugde over de bron kan er met succes gestreden worden tegen vijanden. Maar eerst zenden zij boden naar Sihon, net als bij Edom (Nm 20:14). Sihon reageert net als Edom. Israël krijgt, anders dan bij Edom, nu het bevel om tegen de vijand te strijden en zijn land in bezit te nemen. Al in Genesis 15 heeft God het oordeel over de Amorieten voorzegd, maar het zal pas worden uitgevoerd als hun ongerechtigheid vol is (Gn 15:16). Dat moment is nu aangebroken.

In de Nm 21:27-30 worden spreukendichters aangehaald om te bewijzen dat dit gebied eerst heeft toebehoord aan de Ammonieten en is veroverd door de Amorieten. Sommigen zeggen dat het spreukendichters van Israël zijn, anderen menen dat ze tot de Amorieten behoren. In elk geval is het een overwinningslied. In het eerste geval worden de Ammonieten, en in het tweede geval de Amorieten uitgedaagd hun veroverde en door vuur verwoeste hoofdstad weer op te bouwen. Het lied bezingt een totale overwinning.

Over Moab wordt het “wee u” uitgeroepen. Kamos, de hoofdgod van de Ammonieten (Jr 48:7) en van de Amorieten (Ri 11:24), is een waardeloze god die niet in staat is gebleken het volk dat hem tot god heeft genomen te beschermen. De Ammonieten zijn door de Amorieten overmeesterd en de Amorieten zijn door de Israëlieten verdelgd.

Als het gebied waar Sihon heerst, nog van de Ammonieten zou zijn geweest, zou Israël het niet hebben mogen innemen. Nu mogen ze dat wel en ze mogen er zelfs wonen. Jefta blijkt goed op de hoogte van deze historische gegevens te zijn. Hij kan later hiermee de claim van de koning van de Ammonieten weerleggen (Ri 11:13-23).

Copyright information for DutKingComments