Numbers 26:1-4

Opdracht om te tellen

Mozes telt het volk in opdracht van de HEERE. Dat is net als in Numeri 1. Het is een zonde om het volk te tellen zonder uitdrukkelijke opdracht van God. In deze zonde valt David (1Kr 21:1-7). Hij wil de kracht van zijn volk weten, alsof God niet zijn kracht is.

De opdracht om te tellen wordt gegeven “na die plaag”. De plaag van het vorige hoofdstuk is de laatste grote plaag die het volk als ‘woestijnvolk’ heeft getroffen. De woestijnreis zit erop. Ze staan op het punt het land binnen te trekken. De ontrouw van het vorige hoofdstuk heeft laten zien dat alle woestijnervaringen het hart van de mens niet hebben veranderd. Ook Gods gerechtigheid is niet veranderd, zoals Hij door de plaag heeft getoond.

Toch heeft Hij niet allen verdelgd, maar in genade hen in het leven behouden. Ze kunnen geteld worden. Maar er wordt een nieuw geslacht geteld. Tegelijk echter wordt het nieuwe geslacht verbonden aan het geslacht dat “uit het land Egypte vertrokken” was. Andere personen vormen het volk, maar het blijft hetzelfde volk.

De uitdrukking “na die plaag” vormt een keerpunt in de geschiedenis van het boek Numeri. Een nieuw geslacht wordt geteld. De grote vraag die daaruit voortvloeit, is: zal dit nieuwe volk God trouwer dienen dan het volk dat in de woestijn is omgekomen?

Aan het begin van de reis is het volk geteld (Nm 1:1-5). Het is een grote bemoediging te weten dat, voordat we aan onze ‘woestijnreis’ beginnen, God ons hoofd voor hoofd heeft geteld. God kent elk lid van Zijn volk bij name. In de woestijn heeft elk lid zijn eigen oefeningen, maar elk lid mag weten dat God de hele reis zal zorgen. De telling hier is de telling aan het einde van de reis. Niemand van hen die in Numeri 1 is geteld, is hier nog in leven, behalve Kaleb en Jozua (Nm 26:65). Dit betekent dat een totaal ander volk geteld wordt dan in Numeri 1.

Zij worden geteld omdat hun het land zal worden gegeven (Nm 26:53). Het grote verschil tussen beide tellingen is dat de telling in Numeri 1 is gebeurd met het oog op de aanstaande woestijnreis, terwijl de telling hier gebeurt met het oog op de aanstaande intocht in het beloofde land om de erfenis in bezit te nemen. Omdat er strijd mee gemoeid zal zijn om de erfenis in bezit te nemen, wordt weer “ieder die in Israël met het leger uittrekt” geteld.

In beide gevallen gaat van de telling een grote bemoediging uit. Bij de telling komt ieder persoonlijk voor God te staan. Dat bewerkt bij elk lid de indruk dat God aandacht voor hem persoonlijk heeft. Dit bewustzijn geeft kracht voor de taak die aanstaande is, zowel voor de woestijn als voor het land.

De telling vindt niet alleen plaats van allen die met het leger uittrekken, maar ook “naar hun families”, waarbij dit laatste zelfs vooropstaat. In de woestijn is strijd noodzakelijk om te overleven. In het land is strijd nodig om het erfdeel te veroveren. Is dat erfdeel eenmaal ingenomen, dan is het Gods bedoeling dat elke familie van het verkregen erfdeel geniet. De zegeningen van het land worden vooral genoten als familie van God, dat wil zeggen samen met onze broeders en zusters, bij gelegenheden die daarvoor gegeven worden. De familie van God bestaat uit vaders, jongelingen en baby’s (1Jh 2:12-18).

We mogen genieten als we persoonlijk bijbelstudie doen, we mogen ook als ouderen of jongeren onder elkaar daarvan genieten. Maar naar Gods bedoeling wordt het meest genoten als de hele familie bij elkaar komt. Dat de nadruk bij de telling meer op de families dan op de strijdbare mannen ligt, blijkt bijvoorbeeld ook uit Nm 26:33, waar ook over vrouwen wordt gesproken.

Copyright information for DutKingComments