Obadiah 3-4

Overmoed

Wat Edom uitstraalt, is: ‘Ik ben sterk, wij zijn wijs.’ Edom stond bekend om zijn wijze mannen. De intelligentsia van die regio zat in Edom (Ob 1:8). Je kunt het vandaag nog zien in de rotsstad Petra, een hele stad in de rots uitgehouwen. Obadja proeft wat daarachter zit. Hij proeft de diepe wens zich totaal onkwetsbaar te maken: ‘Niemand kan meer met mij concurreren; ik zit hier in mijn ivoren toren, en wij zijn safe.’

Overmoed is altijd misleidend. Wie overmoedig is, rekent erop dat hij alles aankan en dat niemand hem de baas is. In zijn overmoed meent Edom dat hij veilig is. In zijn overmoed kijkt hij verachtelijk op zijn vijanden neer (vgl. Ps 10:5b-6). Wie op anderen neerkijkt, kijkt niet omhoog, waar God woont. Bij Edom is er een totaal gebrek aan kennis van God en daardoor ook van zichzelf.

Edom meent onaantastbaar te zijn. Hij woont immers in nagenoeg ontoegankelijke rotswoningen. Zijn hooghartige vraag “wie zal mij neerhalen naar de aarde?”, getuigt van zijn hoogmoedig zelfvertrouwen (vgl. Js 14:13; Gn 11:4). Hij spreekt zijn vraag niet hardop uit, maar “in zijn hart”. Hij rekent niet met God, Die de hoogmoedigen weerstaat, maar de nederigen genade geeft (Sp 3:34; Jk 4:6; 1Pt 5:5).

Zij die hoog van zichzelf denken, menen dat anderen ook hoog van hen denken. Het zijn mensen die “zichzelf naar zichzelf afmeten en zichzelf met zichzelf vergelijken” (2Ko 10:12). Ze maken zichzelf tot middelpunt van hun denken en tot norm van vergelijking waaraan ze anderen afmeten.

Edom beroemt zich op zijn macht en aanzien en vergeet dat hij zijn eerstgeboorterecht en het aanzien dat daarmee gepaard gaat, heeft verkwanseld voor een schotel linzenmoes. Hij heeft totaal geen interesse in de dingen van God. Wat heb je aan een eerstgeboorterecht dat je pas krijgt bij het overlijden van je vader (Dt 21:15-17)? Daar moet je maar op wachten. Je leeft nu en nu wil je genieten. Niks geen gezeur over later.

Treffend geeft de Schrift zijn houding weer in wat van zijn voorvader Ezau opgetekend staat: “Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht” (Gn 25:34). Je ziet het voor je: de man van het veld, van de jacht, van het harde leven, die alleen uit is op een gevulde maag. Om zijn maag te vullen wisselt hij achteloos een zegen van God voor de toekomst in tegen een ogenblikkelijke bevrediging van zijn begeerten. Als aan die bevrediging is voldaan, staat hij op om aan een volgend avontuur te beginnen. Wie doet hem wat?

Ezau en Edom zijn sprekende voorbeelden van velen die niets geven om de zegen van God. Het enige waarvoor ze belangstelling hebben, is een geslaagd familieleven, een succesvolle studie, een hoge functie in het bedrijfsleven. Als het maar bijdraagt aan hun aanzien, de streling van hun ego, het onaantastbaar maken en houden van hun status.

Laten we niet denken dat zulk gedrag alleen in de wereld te vinden is. Ook te midden van de christenen doen zich situaties voor, waarbij zegeningen van God worden ingeruild voor directe bevrediging van behoeften. De voorganger die uit is op aanzien van mensen, hun naar de mond praat, zal aanzien krijgen. Maar hij mist de zegen, de goedkeuring van God, nu en straks.

Aan God valt niet te ontkomen

In het vorige vers horen we Edom snoeven: ‘Wie zal mij …?’ Op die hooghartige, uitdagende vraag komt plotseling het door hem niet vermoede antwoord van de HEERE: ‘Ik zal u …’ Edom waant zich veilig, volstrekt onaantastbaar, onbereikbaar voor elke macht die hij zich kan voorstellen. Maar hij rekent buiten de HEERE.

In Edom zien we de kortzichtigheid van alle mensen bij wie geen enkele gedachte aan God is. Zulke mensen berekenen hun kansen alleen in het licht van wat zij aan mogelijke gevaren waarnemen. Hun kansberekeningen lopen altijd stuk op Hem, Die ze niet bij hun overleggingen betrekken. Het is onmogelijk aan Hem te ontkomen.

Edom mag zich veilig wanen voor mensen, maar God weet hem te vinden. Of hij zich nu op de hoogste plek op aarde zou bevinden of op de hoogste plek in het heelal, geen van beide vormt voor God een probleem. Hoe hoger Edom zich zou verheffen, des te dieper zou zijn val zijn. Nergens in de hele schepping is een plek te vinden die buiten het bereik van God is, waar Hij niet bij zou kunnen. Nergens ook in de hele schepping is een plek te vinden waar God niet binnen kan komen. Alles is voor Hem binnen handbereik en toegankelijk. Het is de wijsheid van de mens en tevens zijn behoud als hij dat voor God erkent. David is zo iemand (Ps 139:7-12; vgl. Am 9:2; Js 14:12-20).

Copyright information for DutKingComments