Obadiah 4

Aan God valt niet te ontkomen

In het vorige vers horen we Edom snoeven: ‘Wie zal mij …?’ Op die hooghartige, uitdagende vraag komt plotseling het door hem niet vermoede antwoord van de HEERE: ‘Ik zal u …’ Edom waant zich veilig, volstrekt onaantastbaar, onbereikbaar voor elke macht die hij zich kan voorstellen. Maar hij rekent buiten de HEERE.

In Edom zien we de kortzichtigheid van alle mensen bij wie geen enkele gedachte aan God is. Zulke mensen berekenen hun kansen alleen in het licht van wat zij aan mogelijke gevaren waarnemen. Hun kansberekeningen lopen altijd stuk op Hem, Die ze niet bij hun overleggingen betrekken. Het is onmogelijk aan Hem te ontkomen.

Edom mag zich veilig wanen voor mensen, maar God weet hem te vinden. Of hij zich nu op de hoogste plek op aarde zou bevinden of op de hoogste plek in het heelal, geen van beide vormt voor God een probleem. Hoe hoger Edom zich zou verheffen, des te dieper zou zijn val zijn. Nergens in de hele schepping is een plek te vinden die buiten het bereik van God is, waar Hij niet bij zou kunnen. Nergens ook in de hele schepping is een plek te vinden waar God niet binnen kan komen. Alles is voor Hem binnen handbereik en toegankelijk. Het is de wijsheid van de mens en tevens zijn behoud als hij dat voor God erkent. David is zo iemand (Ps 139:7-12; vgl. Am 9:2; Js 14:12-20).

Copyright information for DutKingComments