Philippians 1:23-25

Christus groot maken in je lichaam

Fp 1:19. In Fp 1:12 heeft Paulus als zijn wil uitgesproken dat de Filippenzen iets zullen weten. Nu spreekt hij uit wat hijzelf “weet”. Iets weten betekent dat je kennis van iets hebt. Je hebt inmiddels wel begrepen, dat het weten van bepaalde dingen over God niet bedoeld is als voedsel voor je intellect. Alles wat je mag weten van God, alles waarvan Hij je in kennis stelt, heeft Hij je gegeven opdat het iets zal doen in je leven. Dat betreft niet alleen de kennis die je opdoet door middel van bijbelstudie. Het betreft ook de ervaringen die je in je geloofsleven hebt. Om dit laatste gaat het hier bij Paulus. Hij weet dat alles wat hem overkomt en waarover hij in de voorgaande verzen heeft gesproken, door God gebruikt wordt om hem het einddoel, de “behoudenis”, te doen bereiken.

De ‘behoudenis’ is hier natuurlijk niet de behoudenis op grond van geloof (Ef 2:8). Die bezit hij al. Nee, het gaat erom dat hij leeft in het besef dat alles in Gods hand is. Daardoor is hij er zeker van dat hij behouden door alle omstandigheden heen zal komen. Ja, dat hij door de omstandigheden als het ware gedragen wordt naar het einddoel toe en dat veilig zal bereiken. Hij ziet dat God de omstandigheden als een vervoermiddel gebruikt om hem te brengen waar Hij hem hebben wil.

Paulus ziet alles wat hem overkomt niet alleen in relatie tot het hier-en-nu – en dat is al waardevol –, hij ziet het ook allemaal in het perspectief van de toekomst. Alle gebeurtenissen in zijn leven zijn geen toevalligheden, maar een bijdrage aan een eindresultaat. Is het niet een grote bemoediging dat jij ook zo mag kijken naar alles wat er in je leven gebeurt?

Paulus vindt niet alleen rust in de gedachte dat alles in Gods hand is. Hij weet zich ook gedragen door het “gebed” van de Filippenzen. God gebruikt ook het gebed van de Zijnen om Zijn doel te bereiken. Daarin ligt voor jou en mij een machtige aansporing om veel te bidden voor anderen. Een prachtig voorbeeld van wat het gebed doet, lees je in Handelingen 12 (Hd 12:5-17). Daarmee zijn de middelen van Gods zorg voor de Zijnen niet uitgeput. Paulus weet dat God de omstandigheden regeert en dat anderen voor hem bidden. Daarnaast heeft hij ook de innerlijke “bijstand [of ondersteuning] van de Geest”.

Iedere gelovige heeft de Heilige Geest inwonend ontvangen bij de bekering (Ef 1:13). Hij is de Geest van zoonschap, waardoor de gelovige de Vader kent, Hem ‘Abba, Vader’ noemt (Rm 8:15; Gl 4:6). Hij is de Geest door Wie de gelovige wandelt, geleid wordt, vrucht draagt en leeft (Gl 5:16; 18; 22; 25). Paulus noemt Hem hier “de Geest van Jezus Christus”. Dat is niet voor niets. Door de Geest zo te noemen verbindt Paulus zijn leven en zijn omstandigheden met het leven van de Heer Jezus toen Hij op aarde was. Hij verbindt zijn leven tevens met de plaats waar de Heer Jezus nu is. “Jezus” is de naam van de Heer in Zijn vernedering; “Christus” is de naam van de Heer in Zijn verhoging.

De omstandigheden waarin de Heer op aarde verkeerde, waren vele malen zwaarder dan die van Paulus. De Heer Jezus deed alles in de kracht van de Heilige Geest (Hd 10:38). Hij is niet meer op aarde. Hij is verheerlijkt in de hemel. Zijn verheerlijking is het bewijs van Zijn overwinning over de wereld, de satan, de zonde en de dood. Daarom is Paulus ook niet terneergeslagen. Hij leeft bij en in die overwinning. Het volle resultaat daarvan zal te zien zijn bij de uiteindelijke behoudenis. Daar ziet hij naar uit.

Fp 1:20. Dat Paulus niet terneergeslagen is, blijkt wel hieruit dat hij vol verlangen uitziet naar het groot maken van Christus in zijn lichaam. Christus wordt groot gemaakt als Hij dichter bij de mensen wordt gebracht. Je kunt dat vergelijken met de manier waarop een ster door middel van een telescoop dichterbij wordt gehaald. De ster verandert niet van grootte. De aandacht valt niet op de telescoop. Als je alleen náár en niet dóór de telescoop kijkt, zie je nog niets van de ster. Zo wil ook Paulus wegvallen, en zo moeten ook wij wegvallen, opdat Christus des te beter wordt gezien. Iets dergelijks zie je bij Johannes de doper (Jh 3:30).

De “verwachting en hoop” waarvan Paulus vol is, hebben twee kanten. Enerzijds rekent hij erop dat hij geen enkel aspect van wat hij altijd heeft gepredikt en in zijn leven heeft waargemaakt, zal moeten herroepen. Zijn gevangenschap is geen straf van God voor een verkeerde prediking of een verkeerd leven. Integendeel, en dat is de andere kant, hij rekent erop dat ook nú, nu hij in gevangenschap is, er geen enkele beperking is om “met alle vrijmoedigheid” Christus groot te maken in zijn lichaam.

Het middel om Christus dichter bij de mensen te brengen is ons lichaam. Door ons lichaam, in spreken en handelen, delen wij aan anderen mee wie we zijn. Als we onszelf belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat we daardoor de aandacht op onszelf richten. Als we Christus belangrijk vinden, zullen we zo spreken en doen dat Hij daardoor gezien wordt.

Paulus voegt er nog iets aan toe. Hij wil Christus groot maken in zijn lichaam zowel “door [het] leven” als “door [de] dood”. Dat is geen grootspraak van hem. Hij is slechts op één ding uit: de verheerlijking van Christus. Daar gaat het in zijn leven om en daar zal het ook om gaan als hij moet sterven. Als je zo tegen je leven en je dood kunt aankijken, wat moet je dan een vol leven hebben.

Johannes de doper is rond de dertig jaar als hij wordt onthoofd vanwege zijn trouwe getuigenis. Jim Elliot is nog geen dertig als hij met vier andere jonge mannen wordt gedood door Auka-indianen, die zij met het evangelie wilden bereiken. Als eenentwintigjarige student schrijft hij in zijn dagboek: ‘Verteer mijn leven, God, want het is van U. Ik verlang niet naar een lang leven, maar naar een vol leven, zoals dat van U, Heer Jezus.’

Fp 1:21. Zulke verlangens wens ik jou en mezelf van harte toe. Zulke verlangens worden vervuld in levens van mensen die het Paulus kunnen nazeggen omdat ze hem navolgen: “Te leven is voor mij Christus en te sterven is winst.” Dat zegt een man die al enkele jaren gescheiden is van zijn werk voor de Heer. Dat moet een grote beproeving voor hem zijn geweest, maar daardoor heeft de Heer Zelf de plaats ingenomen van het werk. Paulus’ leven is niet zijn werk, maar Christus. Het leven bestaat voor hem uit Christus. Christus is de inhoud van zijn leven, het kenmerk van zijn hele stijl van leven. Daarom is sterven ook winst, want dan zal hij bij Christus zijn. In 2 Korinthiërs 12 schrijft hij erover dat hij daar al een voorproefje van heeft gehad (2Ko 12:2-4).

Fp 1:22. Als Paulus een keus zou moeten maken, zou hij het moeilijk vinden om te kiezen. Hij beziet de twee mogelijkheden niet in het licht van wat het zou kosten, hij beziet ze in het licht van de voordelen. Doorslaggevend in zijn keus is het welzijn van de gemeente. Hij komt tot de goede keus door zichzelf en zijn eigen belang uit het oog te verliezen en door evenals Christus uitsluitend aan de behoeften van de gemeente te denken.

Hij weet dat blijven leven moeilijkheden zal betekenen. Die moeite ondergaat hij echter graag omdat het leven hem gelegenheden biedt om Christus in zijn lichaam groot te maken, om vrucht in zijn dienst voor Hem voort te brengen. Dat stelt je voor de vraag wat voor jou de moeite waard is om voor te blijven leven. Leef je bijvoorbeeld voor je hobby's, je favoriete sport, je geweldig uitdagende baan, of voor Christus alleen?

Fp 1:23. In het afwegen van de twee mogelijkheden voelt Paulus zich heen en weer geslingerd. Beide mogelijkheden hebben iets heel aantrekkelijks, beide dringen ze zich aan hem op en strijden ze om de voorrang. Er is een groot verlangen om “heen te gaan en met Christus te zijn”. Het woord ‘heengaan’ betekent letterlijk ‘losmaken’. Het is een woord dat wordt gebruikt voor het losmaken van de touwen van een schip, zodat het kan vertrekken. Je hoort Paulus roepen: ‘Los die touwen, die me aan de aarde binden; dan kan ik vrij heengaan om met Hem te zijn naar Wie mijn hele hart uitgaat.’ Als hij daar zo over nadenkt, lijkt hem dat verreweg het beste. Er is ook niets wat daar bovenuit gaat. Het is het paradijs (Lk 23:43), waarin de gemeenschap met Christus volmaakt en ongestoord wordt genoten.

Mocht je wel eens iets van een zogenaamde ‘zielenslaap’ gehoord hebben, of daar nog eens van horen, dan is uit dit vers wel duidelijk dat daar helemaal niets van klopt. Met ‘zielenslaap’ wordt bedoeld dat een gelovige na zijn dood in een onbewuste toestand is. ‘Met Christus zijn’ duidt op een volle, bewuste levensgemeenschap met Christus. Het sluit elke gedachte aan een zielenslaap uit (vgl. Op 6:9; 10).

Fp 1:24. Paulus heeft zijn voorkeur uitgesproken, maar zijn keus is dat hij “in het vlees” wil blijven. Dat betekent uiteraard dat hij in het lichaam wil blijven, dat hij wil blijven leven. In zijn afweging heeft hij de noodzaak van de dienst aan anderen het zwaarst laten wegen.

In Paulus zie je de ware dienaar. Hij denkt aan wat nuttig en nodig is voor anderen en geeft niet de voorrang aan zijn eigen verlangens. Daar kunnen jij en ik nog wel wat van leren.

Lees nog eens Filippenzen 1:19-24.

Verwerking: Waardoor laat jij je leiden als je voor een bepaalde keus komt te staan?

Wandelt waardig het evangelie

Fp 1:25. De liefde van Christus voor de gemeente beslist alles voor Paulus. Het is voor de gemeente goed om te blijven, dus zal hij blijven en nog niet heengaan om met Christus te zijn. Als je Christus en Zijn belangen op het oog hebt, zul je vrede en rust kennen. En hoe kun je de belangen van Christus behartigen? Door de belangen van de gemeente te behartigen.

Paulus’ gemoed is tot rust gekomen. Zijn vertrouwen in de Heer is door deze oefeningen alleen maar versterkt. Hij heeft de zekerheid dat hij bij al zijn geliefde Filippenzen blijft. Het resultaat daarvan is dat de Filippenzen verder geholpen zullen worden op de weg van het geloof. En daaruit vloeit weer voort dat zij hun geloof met nog meer blijdschap zullen beleven.

Geloof is geen statische, orthodoxe zaak en ook geen saaie of droevige zaak. Geloof is dynamisch, het zet mensen in beweging. Het is de bedoeling dat je groeit in je geloof. Met het toenemen van je geloof, het beter leren kennen van Wie en wat je gelooft, zal ook je blijdschap toenemen. Vanaf het begin horen geloof en blijdschap bij elkaar (Hd 16:34), zoals ook bekering tot God en droefheid bij elkaar horen (2Ko 7:10). Laat zien dat je een blijde christen bent!

Fp 1:26. Paulus verlangt ernaar weer bij de Filippenzen te zijn. Niet om dan allemaal bedankjes in ontvangst te nemen. Ook niet om bewonderd te worden voor de bijzondere ervaringen die hij heeft gehad. Nee, hij wil graag een bijdrage leveren aan de roem voor Christus Jezus. De gemaakte vorderingen op de weg van het geloof en de toegenomen blijdschap die door zijn dienst worden bewerkt, moeten niet tot zijn eer strekken, maar tot eer van Christus.

Telkens zie je hoe de dienaar verdwijnt om plaats te maken voor die Ene, van Wie het hart van de apostel vol is. Dat is hopelijk ook aanwezig bij ieder die een dienst aan jou doet en hopelijk ook aanwezig bij jou als jij een dienst aan een ander mag doen. Elke dienst heeft alleen waarde als de roem in Christus Jezus erdoor toeneemt.

Fp 1:27. Hier begint een nieuw gedeelte in de brief, dat doorloopt tot Filippenzen 2:11. Tot nu toe heeft hij geschreven over zijn persoonlijke houding tegenover de Filippenzen, wat zij voor hem betekenen en wat hij voor hen kan betekenen. Nu gaat hij over tot een ander punt en dat is hoe het staat met de gemeente ten aanzien van Christus. Daarvoor richt Paulus zijn aandacht op de praktische toestand van de gelovigen, op hun wandel, hun gedrag, op dat wat de wereld van hen ziet.

Twee dingen staan hem hierbij voor ogen. In de eerste plaats dat ze onderling eensgezind zullen zijn en in de tweede plaats dat ze naar buiten toe niet bang zullen zijn voor de vijand. Deze twee aspecten werken op elkaar: als ze onderling eensgezind zijn, zullen ze kracht hebben om de vijand te bestrijden. Fp 1:27 is een rijk vers. Het begint met wandel en eindigt met strijden, met in het midden het hart, ofwel geest en ziel.

Het eerste waarover hij hen aanspreekt, is hun wandel. Die behoort “waardig het evangelie van Christus” te zijn. Dat wil zeggen dat zij een wandel hebben die past bij de waardigheid van het evangelie. Als we zeggen dat we het evangelie geloven, terwijl we leven zoals de wereld dat doet, werpen we een smet op het evangelie. We zijn dan geen waardige vertegenwoordigers van het evangelie.

Het woord ‘wandelt’ is verwant aan ‘burgerschap’ (Fp 3:20). Je kunt dat mooi vergelijken met de positie die de inwoners van Filippi hebben. De stad Filippi vormt een kolonie, een buitenpost van Rome. De stad ligt in een ver van Rome gelegen gebied, maar zij wordt bestuurd door de wetten van Rome.

In het verlengde daarvan kun je zeggen dat wij een voorpost van de hemel op aarde zijn, een stukje hemel op aarde. We zijn omgeven door vijanden. In deze vreemde wereld hebben we de eer hoog te houden van de eigenlijke plaats waar we thuishoren, de hemel. Onze conversatie, onze omgangsvormen, ja, ons hele gedrag moet in overeenstemming zijn met de waardigheid van de hemel waar we thuishoren. Door het evangelie zijn we burgers van dat hemelse rijk geworden en horen we daar thuis. Onze opdracht is om ons in overeenstemming daarmee te gedragen en in overeenstemming daarmee te wandelen.

Paulus wijst met nadruk op het belang van een waardige wandel. Enerzijds wijst hij erop dat hun wandel losstaat van zijn persoon. Of hij nu wel of niet bij hen is, dat doet er niet toe, ze zullen het samen moeten waarmaken. Anderzijds toont hij zijn diepe belangstelling ervoor, voelt hij zich er nauw bij betrokken. Hij wil namelijk graag bij hen zien of van hen horen dat zij het ook inderdaad waarmaken.

Samen vaststaan, daar gaat het om. En hoe doe je dat? Door allemaal eenzelfde overtuiging te hebben, eenzelfde doel na te streven. De aanval is hier gericht op de eensgezindheid van de christenen. Daarom luidt de oproep dat ze vast aaneengesloten moeten zijn. Tegenstrijdige belangen hollen de kracht uit. Een gemeenschappelijk belang bindt samen. Dat is “één van geest” zijn. Nu kun je eenzelfde overtuiging hebben, zonder dat er een verlangen is voor die overtuiging te stáán. Daarom is het vervolgens belangrijk ook “één van ziel” te zijn (vgl. Hd 4:32). Bezieling ontbreekt zo vaak bij overigens best overtuigde mensen.

Zijn we overtuigd van de zaak waarvoor we staan en waarvan we tevens bezield zijn, dan gaan we de strijd aan. De inzet van de strijd is niet minder dan “het geloof van het evangelie”. Judas roept ook op tot strijd voor het geloof (Jd 1:3). Hij bedoelt daarmee dat we alle waarheden die God ons in Zijn Woord heeft meegedeeld, moeten vasthouden en verdedigen tegenover de aanvallen die de vijand erop doet. Paulus heeft het hier over het laten zien van de Persoon van de Heer Jezus in de wereld, met alles wat Hij is. Met Hem moeten we ons verbinden tegenover de vijandschap die het oproept. Wij hebben Hem aangenomen, en als we consequent zijn in het navolgen van Hem, zullen we delen in wat Hem wordt aangedaan.

Fp 1:28. Als je zo samen met anderen meestrijdt, zal de vijand proberen je te intimideren. Hij zal allerlei middelen te baat nemen om je af te schrikken. Dit woord “afschrikken” is, zoals paarden aan het schrikken worden gemaakt, zodat ze weigeren verder te gaan. De duivel kan de gedaante van “een brullende leeuw” aannemen (1Pt 5:8). Hij kan op vele manieren zijn opengesperde muil laten zien, maar als je vertrouwen op de Heer gericht blijft, zal hij je geen kwaad kunnen doen. De Heer Jezus heeft de wereld overwonnen (Jh 16:33b) en de duivel tenietgedaan (Hb 2:14). Als je de vijand zo zijn plaats wijst, zal hij zijn onmacht moeten erkennen.

Die erkenning is tevens “een bewijs van verderf”. Het ‘bewijs van verderf’ ligt voor de tegenstanders daarin, dat wij ons niet door hen laten intimideren. Ondanks al de macht van de wereld waarover de tegenstanders kunnen beschikken, zijn ze machteloos tegen de macht van God. Hoe sterk de tegenpartij ook wezen mag, jij hoeft niet te vrezen. Dat wil niet zeggen dat je minderwaardig moet doen over zijn macht. Onderschat zijn macht nooit (vgl. Jd 1:9).

Tegenstand van de wereld is voor de gelovige altijd een bewijs van behoudenis. Dat lijkt een vreemde argumentatie. Om die te kunnen volgen moet je bedenken dat we leven in een wereld waarover de Heer Jezus nog niet openlijk regeert. Je kunt je bijvoorbeeld ook afvragen, waarom toegewijde gelovigen moeten lijden, waarom ze in de hoek zitten waar de klappen vallen. Als het de tegenstanders goed gaat en zij het zelfs voor het zeggen hebben, is dat niet het bewijs dat God aan hun kant staat. Het is precies omgekeerd. In 2 Thessalonicenzen 1 is de bewijsvoering dezelfde (2Th 1:4-7). Je leest daar dat de gelovigen nu worden verdrukt, maar dat zij met Christus zullen heersen wanneer Hij regeert. Het lijden van nu is het bewijs dat God aan de kant van de gelovigen staat.

Fp 1:29. Strijd en lijden, tegenstand en tegenspoed, zijn geen absoluut bewijs dat je aan de goede kant staat. Je kunt dat weten, het kan enige troost geven en je kunt het daarbij ook nog zien als een noodzakelijk kwaad, waaraan je je helaas niet kunt onttrekken. Toch is dat beneden de maat van het geloof. Lijden voor Christus is namelijk, hoe vreemd het misschien ook klinkt, een voorrecht. In Hem geloven is zeker een groot voorrecht, en zo ervaar je dat ook. Maar naast het voorrecht in Christus te mogen geloven, is het een even groot voorrecht voor Hem te mogen lijden (Hd 5:41; 1Pt 4:13). Als wij dit lijden – in hoe geringe mate ook – niet kennen, moeten we ons vragen of we wel Godvruchtig leven (2Tm 3:12).

Het betreft hier het lijden “ten aanzien van [of: voor] Christus”. Dat is een lijden dat jouw deel wordt als jij in deze wereld de kant van een verworpen Heer gekozen hebt en je in gemeenschap met Hem je weg wilt gaan. Dat lijden zul je ondergaan als je de wereld ziet als een terrein waar voor jou niets te vinden en niets te verliezen is. Ben je daartoe bereid?

Fp 1:30. Wat Paulus aan de Filippenzen schrijft, is geen studeerkamertaal. De strijd die zij hebben, kent hij ook. Dat hebben ze bij hem gezien toen hij de eerste keer bij hen was (Hd 16:22). En nu hij in Rome in gevangenschap is, horen ze van zijn strijd door middel van het voorlezen van deze brief en de toelichting van Epafroditus.

Paulus verbindt zich met de Filippenzen in hun strijd. Dat is ware broederlijke gemeenschap. Hij wil dat zij weten dat hij een met hen is. Dat is het enige wat harten kan winnen. Dan kun je door de afstand lichamelijk gescheiden, maar in het hart innig met elkaar verbonden zijn.

Lees nog eens Filippenzen 1:25-30.

Verwerking: Hoe kun jij waardig het evangelie wandelen?

Copyright information for DutKingComments